ion. Boven sommige graven ziet men afbeeldingen van
dieren, eene meer of minder duidelijke zinspeling op den naam van den
overledene. Iemand, die bij voorbeeld Aper heette (een zeer gemeenzame
naam bij de ouden), kreeg op zijn graf de levensgroote afbeelding
van een wild zwijn, met borstelige haren en dreigende slagtanden.
De weg van Eleusis, dien wij nu volgen, is aan de eene zijde
begrensd door eene gasfabriek en aan de andere door pannenbakkerijen,
waar groote kerels met snorren bezig zijn met het vervaardigen van
reusachtige kruiken en watervaten van geelachtig roode klei. Van de
oude graftomben is geen spoor meer over. Ziehier, aan onze linkerhand,
den ingang van den Botanischen Tuin. Eene turksche fontein schuilt
in de schaduw eener groep van hooge virginische populieren met
hunne zilverachtige, gladde stammen. De fontein zwijgt; het steenen
bekken, waar het frissche heldere water met welluidend ruischen in
nederstroomde, is nu met stof en dorre bladeren gevuld. De Turken
wisten het genot te waardeeren eener springende fontein onder den
lommer van groote boomen; zij zijn het, die al de fonteinen, welke
wij langs onzen weg ontmoeten zullen, hebben gebouwd; de Grieken,
die aan andere dingen te denken hebben, laten deze weldadige bronnen
opdrogen en vervallen.
De Botanische Tuin, de eenige in het geheele land, verdient in geen
enkel opzicht zijn naam; hij dient letterlijk tot niets dan tot het
kweeken van enkele groenten door de bedienden. Gedurende de dertig
jaren van zijn bestaan, is er voor dien tuin ruim anderhalf millioen
zonder eenig nut weggeworpen. Korten tijd voor den val van koning Otto
had men het, onder de leiding van een bekwaam beijersch botanicus,
althans zoo ver gebracht, dat de zoogenoemde tuin ook eenigermate op
een tuin begon te gelijken. Plantsoenen van jong, met zorg gekozen
geboomte, vreemde gewassen, bloembedden, mochten als voorloopers
van een gelukkigen omkeer worden begroet; maar de omwenteling van
1861 verdreef den kundigen directeur en benoemde in zijne plaats
een dagbladschrijver, die zich hoegenaamd niet bekommerde om de aan
zijne zorgen toevertrouwde planten. In de verwaarloosde en verwoeste
perken ziet men nog slechts eenige ijzeren stangetjes, waaraan
latijnsche opschriften zijn bevestigd: de laatste overblijfselen
dezer wetenschappelijke inrichting.
Weldra brengt de weg ons in het beroemde olijvenbosch, door Sophokles
verheerlijkt, en dat nog altijd bestaat ondanks Sylla en d
|