nschen tempel, aan de zon
gewijd. De zon heet in het grieksch helios, en langzamerhand is
dat woord verbasterd tot den naam van den heiligen Elias, die nu
te dezer plaatse vereerd wordt. Die zonderlinge vermenging tusschen
de oude goden en de nieuwe heiligen ontmoet ge overal in dit land,
waar de oude heidensche grondlaag nog altijd onder de dikwijls vrij
oppervlakkige christelijke bedekking is te vinden. De heiligen, die
men hier vereert, zijn fantastische wezens, gemetamorphoseerde goden,
die in de nieuwe grieksche godsdienst--een mengeling van bijgeloof
en rationalisme, die nog geheel het echt helleensche karakter
vertoont--zonder veel moeite eene plaats konden innemen.
Vijf of zes oude monniken slijten daar op dien heuvel hunne dagen in
volstrekte ledigheid en verstomping; zij hebben niets anders te doen,
dan elken avond den heuvel af te dalen, om beneden aan den weg een
kleine lantaarn aan te steken voor een zwart berookt heiligenbeeld
in eene gemetselde nis. Voorts moeten zij, tweemaal in het jaar, aan
de geloovigen der omliggende dorpen, tegen eene kleine vergoeding,
de gelegenheid geven om een leelijken byzantijnschen Sint-Elias,
olijfgroen op gouden grond, te kussen.
Een weinig verder bevinden wij ons op de plek, waar volgens de
overlevering de apostel Paulus stil stond, om nog eenmaal een blik
te slaan op de stad, die hem uitwierp ter wille zijner fouten tegen
de spraakkunst. Van Antiochie, dwars door Klein-Azie, gekomen om het
Evangelie te prediken, had hij inderdaad, van de klassieke hoogte
van den Areopagus, het woord tot de mannen van Athene gevoerd; maar
wat bekommerden die vrijdenkers en spotters zich om den "Onbekenden
God", zij, die reeds zoo vele goden hadden en die goden zoo bitter
weinig telden! Wat echter bovenal mishaagde aan dit volk, rijk bedeeld
met geest, maar inderdaad arm aan gemoed, was niet zoozeer de leer,
die de apostel verkondigde, maar de wijze waarop hij dat deed: zijne
nu eens verhevene, dan weder ruwe en onbevallige welsprekendheid,
die er meer op aangelegd was om in het geweten te grijpen, dan
de zinnen te streelen. Wat dezen dillettanten, aanbidders van den
vorm voor alles, aanstoot gaf, dat waren de fouten van den zinbouw
en de onzuiverheid van den stijl. De rhetoren en pedagogen haalden,
met een verachtelijken glimlach, de schouders op en wendden zich af;
de spotzieke menigte floot hem uit; Paulus moest de stad verlaten,
en de Atheners bleven wat zij nog heden zijn: het m
|