genwoordige
grieksche volk de grondtrekken van het helleensche karakter in menig
opzicht meer of minder duidelijk zijn bewaard gebleven; maar evenmin
valt, in de vorming der nieuw grieksche nationaliteit, de invloed
van andere dan antiek-helleensche elementen te miskennen.
Wij hebben den voet van den Kitheron, dichterlijker gedachtenisse,
bereikt; langzamerhand voert de weg door een lommerrijke kloof
naar boven. Kromgebogen dennen, doornige gewassen met kleine, harde
bladeren, bedekken de steile hellingen van den berg, waar overal de
naakte grijze kalkrots te voorschijn treedt. Nergens is eenig spoor van
bouwgrond te ontdekken; nergens is water te zien; nergens hoort men
gezang of gesjilp van een vogel; overal doodsche, eentonige stilte
en eenzaamheid. Wij bespeuren geen andere levende wezens dan een
kleine smaragdgroene hagedis met bruinen staart, en een roofvogel,
hoog in de lucht zwevende. Omziende, ontdekken wij nog in de verte,
achter verschillende bergreeksen, de hooge toppen van den Hymettos
en den Pentelikon.
Na eenige uren lang, voortdurend in vollen galop, nu eens tegen de
berghellingen te zijn opgeklauterd, dan weder naar de slingerende
valleien afgedaald, houden wij eindelijk stil aan een afgelegen,
eenzame kani (herberg) Pirnari genoemd, waar wij het ontbijt
gebruiken. Verderop loopt de weg, tusschen groote steile rotsen door,
naar eene woeste, smalle kloof, waarboven zich de indrukwekkende
ruinen van de helleensche vesting Eleutheres verheffen, die den pas
tegen de Beotiers verdedigen moest. Zeven zware vierkante torens,
die nog vrij goed bewaard zijn gebleven, rijzen omhoog op den top van
een steilen heuvel. Zij vormen een schilderachtig geheel, vooral als
men ze van gene zijde van den heuvel, waaromheen de kronkelende weg
zich slingert, ziet.
Deze pas is niet de eenige welke over den Parnassus voert, die de
natuurlijke grensscheiding vormt tusschen Attika en Beotie. Meer
oostwaarts is nog eene andere smalle pas of overgang, die sinds
overoude tijden door de beide volken werd gebruikt, en waar de Atheners
die beroemde vesting Phylae hadden gebouwd, waarvan Thrasybulus zich
bij verrassing meester maakte, en waar hij zich geruimen tijd tegen
de aanvallen der Dertig Tirannen staande hield.
Het steile plateau, waarop de citadel van Eleutheres is gebouwd, heeft
eene lengte van honderd-zeventig, bij eene breedte van zeventig el, en
is slechts van twee kanten, ten oosten en ten zuiden, genaakbaar. De
|