eest praatzieke
en het minst godsdienstige volk der wereld.
Weldra daalt de weg in eene kleine vallei af, ingesloten door twee
steile rotswanden, met dennen begroeid, en bij een der krommingen
verliezen wij de vlakte van Athene uit het oog. Hier ligt, tusschen
de bergen verscholen, het kleine klooster van Daphne, dat door de
Benedictijner-monniken van Citeaux om eene oude byzantijnsche kerk
werd gebouwd, in de dagen toen een edelman uit Champagne, Otto de la
Roche, den titel voerde van hertog van Athene.
Even als alle middeleeuwsche kloosters, is ook dit versterkt: een
zware, gekanteelde muur van acht tot tien ellen hoog, omgeeft de
gebouwen, binnenhoven en tuinen; van afstand tot afstand springen
torens een weinig vooruit, terwijl aan de binnenzijde een op bogen
rustende weg gelegenheid gaf de wallen rond te gaan. Het binnenhof is
aan drie zijden door gebouwen omringd; op de eerste verdieping bevinden
zich de cellen, die op eene houten galerij uitkomen; beneden, onder
zware booggangen, zijn de keukens, de voorraadkamers, de eetzalen en
andere vertrekken tot allerlei dienst bestemd. De meesten liggen in
puin; de anderen worden bewoond door eenige landlieden en schapen. De
kerk is eene van de oudste en merkwaardigste van het byzantijnsche
tijdvak, en is waarschijnlijk, naar de bouworde te oordeelen, uit de
zesde of zevende eeuw afkomstig. Nevens de kerk verrijst een vierkante
toren, door de Benedictijnen gebouwd, zoowel om daarin de klokken op
te hangen, als om tot wachttoren en uitkijk te dienen.
Het inwendige der kerk vertoont een zeer opmerkelijk specimen van
de mozaieken, waarmede de byzantijnsche kerken uit dien tijd werden
versierd, en die hoogst zeldzaam zijn, dewijl de Grieken hoegenaamd
geen zorg hebben gedragen voor het behoud van dezulken onder deze
kunstwerken, die aan de ruwe beeldstormerswoede der Turken waren
ontsnapt. Ook hebben deze mozaieken zeer veel geleden; de vochtigheid
doet geheele stukken van de kalk van het gewelf afvallen, die op den
steenen vloer in stukken springen; de turksche kogels hebben menig
beeld geschonden, toen het klooster, tot militairen post ingericht, in
al de wisselingen van den onafhankelijkheidsoorlog deelde; eindelijk
hebben de vuren der herders, en na de herstelling der orthodoxe
eeredienst, de waskaarsen der papas de gewelven met een vuile rooklaag
bedekt en op vele plaatsen de kleur bijna onkenbaar gemaakt. Boven in
den koepel prijkt nog, geheel ongeschonden, een
|