an ons oog vertoonde, die opsteeg van een vuur,
door de zwarten aangestoken. Blijkbaar vermoeden zij niet, dat wij
zoo vlak in hunne nabijheid zijn. Wij dringen in hun kamp door,
en nemen er bezit van eenen uitmuntenden put. In het kamp vonden
wij een lans en een ronde ijzeren tomahawk. Wij besloten daar voor
eenige dagen ons verblijf te houden, en in den omtrek verkenningen
te doen, ten einde te trachten de rivier en het meer weer te vinden,
die A.C. Gregory heeft aangegeven en die het eindpunt zijn geweest
van zijn tocht. Hij had niets dan paarden te zijner beschikking,
en daar hij eene onmetelijke, volkomen dorre woestijn voor zich zag,
geloofde hij niet, dat het mogelijk was verder te gaan. Wij vonden de
plaatsen niet terug, die hij beschreven heeft; maar zij konden niet
verder dan dertien of zestien kilometers van ons verwijderd zijn. Van
het meer zagen wij niets, omdat zandheuvels het voor ons oog verborgen.
Den 28sten zagen wij voor de eerste maal vluchten van duiven. Zij waren
zeer wild, en wij konden er slechts drie of vier van dooden; zij lieten
zich zeer goed smaken. Bij een tocht naar het zuiden, had Lewis een dal
ontdekt, omringd door heuvels van rood zand, waar vijvers met helder
water waren, dikwijls van honderd voet in den omtrek; maar daar wij
er zeker van waren, als wij in rechte richting voorttrokken, een meer
te vinden, wilden wij liever geen omwegen maken. En inderdaad, wij
vonden het meer, en daarbij duiven, musschen en eenden in overvloed;
wij doodden er zoo vele van als wij maar konden, maar, daar het meer
vrij groot was, was de jacht niet van de gemakkelijkste.
4 September.--Wij kwamen aan een kampement van inboorlingen, waarbij
een put was. De zwarten gingen op de vlucht, maar dit belette ons niet,
eene zeer leelijke oude vrouw machtig te worden, die een akelig gehuil
uitstootte. Twee dagen later lieten wij haar weder gaan.
Eerst op den 11den, na talrijke nasporingen rondom ons kamp, vonden wij
een nieuwen put op zes of zeven kilometers afstands. Het was Charley,
die ons deze tijding bracht, tevens met het bericht er bij dat zich
nevens dezen put een kampement van inlanders bevond. Den 12den, met
het krieken van den dag, vertrok ik met het doel hen te overvallen
en een hunner gevankelijk mede te voeren, maar toen ik kwam, waren
de zwarte vogels gevlogen.--De put gaf ons uitmuntend water.
III.
De veertiende was een Zondag; maar daar wij geen water hadden, waren
wij tegen onze gewoont
|