n worden vervuld.
Schipbreuk van de Cospatrick.
De Cospatrick, een schip van veertig ton, bemand met veertig man,
gezagvoerder kapitein Elmslie, zou vierhonderd landverhuizers,
voornamelijk werklieden en boerenarbeiders met hunne gezinnen, van
Engeland naar Nieuw-Zeeland overbrengen. Den 12den September 1874
vertrok het schip uit de haven van Deal. Aanvankelijk was de reis in
alle opzichten voorspoedig, tot in den nacht van den 17den November,
toen een geweldige brand uitbarstte, die weldra zoozeer in hevigheid
toenam, dat er, ondanks de ijverige pogingen en krachtsinspanning
der bemanning, geen hoop op redding meer overbleef. Het schip bevond
zich toen op zeven-en-dertig graden zuiderbreedte, en twaalf graden
oosterlengte, op ongeveer tweehonderd mijlen van kaap de Goede-Hoop.
Naarmate de Cospatrick meer en meer door het vuur overweldigd werd,
vertoonde zich op het dek een schouwspel, waarvan de verschrikkingen
alle beschrijving te boven gaan. Door radeloozen angst en wilde
vertwijfeling gedreven, drongen en joegen de passagiers, mannen,
vrouwen en kinderen, in toomelooze wanorde, onder luid gegil en
hartverscheurend geschreeuw, naar de booten. Om aan het vuur te
ontkomen, sprongen zij in zee, en verdwenen in de golven, zonder
dat het mogelijk was, hun hulp te verleenen. Slechts aan twee booten
gelukte het, de open zee te bereiken. Al de andere sloepen waren of
verbrand, of gezonken onder het wicht der overtalrijke passagiers,
die daar een toevlucht hadden gezocht.
Twee dagen duurde de bange doodstrijd van het schip: eerst op den
19den November ging het te gronde. De kapitein Elmslie, zijne vrouw,
hun jonge zoon en de scheepsdokter Cadle, bleven tot op het laatste
oogenblik aan boord, op het brandende dek. Toen het vuur eindelijk
hunne laatste wijkplaats had bereikt, sprongen zij over boord,
en verdronken onder de oogen der passagiers, die zich in de booten
hadden geborgen, en die zich nog niet hadden verwijderd, maar toch
niet bij machte waren, de ongelukkigen te redden.
De beide booten bleven gedurende den 20sten en 21sten November bij
elkander; toen werden zij door eene hevige windvlaag gescheiden. Van
de eene boot, waarin zich de eerste officier, zes matrozen en
vijf-en-twintig passagiers bevonden, heeft men nooit meer iets
vernomen. De andere sloep, waarover de tweede officier, de luitenant
Macdonald, het bevel voerde, en waarin zich vijf-en-twintig personen
bevonden, had noch masten, noch zeilen. Met
|