st een man van Vinje's geestesgesteldheid al
spoedig vinden, dat hij klappen verdiende in plaats van litterair
succes.
Men moet hier ook Vinje's onvermogen, om het idealisme te begrijpen, in
aanmerking nemen. Indien er iets is, wat hem zot moest voorkomen, dan is
het wel, dat iemand zijn leven geeft voor een denkbeeld, dat in de
practijk toch niet doorgevoerd kan worden. Bij al zijn eruditie is Vinje
zijn leven lang de respectlooze boerenjongen gebleven, die hij door
geboorte was. Een groot deel van zijn geestigheid berust op dat nuchtere
gebrek aan respect, maar dit brengt ook mee, dat hij niet ziet, dat er
dingen zijn, die boven zijn horizont uitgaan. Innig kan hij wezen, maar
voor het verhevene heeft hij weinig begrip, en een religieuze gedachte
is hem te abstract.
Van de andere zijde moet er hier de aandacht op gevestigd worden, dat,
wanneer men Vinje's uitvallen tegen Ibsen niet alleen opvat als
litteraire kritiek, maar ook als uitingen van een overtuiging omtrent
practische politiek, zij in een ander licht komen te staan. De dichters
konden gemakkelijk zeggen, dat Noorwegen aan Pruisen den oorlog moest
verklaren; de staatslieden dachten er anders over, en zeker niet zonder
grond. Maar onder de schoone geesten stond Vinje met zijn opvatting
alleen. Zijn afkeer van het tot het uiterste gedreven idealisme hangt
samen met zijn beter inzicht in de realiteit.
Vinje's belangrijkste levenswerk--men moge het prijzen of laken--is dat,
wat hij voor het landsmaal gedaan heeft. Hij heeft er voor
geijverd,--dat is een ding, maar vooral--hij heeft het gebruikt, en hij
heeft het zoo gebruikt, dat na hem niemand kan zeggen, de Noorweegsche
letterkunde te kennen, die niet ook landsmaal leest.
Als dichter toont Vinje dezelfde eigenschappen, die den prozaschrijver
kenmerken, subjectivisme en den ironischen dubbelen blik. Dikwijls
begint hij, met zich inderdaad of schijnbaar aan eene stemming over te
geven, tot aan het slot de schalk om den hoek komt kijken en de stemming
verstoort. Ook hierin herinnert hij aan Heine. Maar er zijn ook vele
gedichten, waarin eene stemming tot uiting komt en tot het einde toe is
volgehouden. Als voorbeeld voor intieme schoonheid en innigheid moge de
zang aan Jotunheim (het groote bergland in het Westland) genoemd worden,
die opgenomen is in zijn gedichtencyclus _Storegut_.
Het ligt voor de hand, dat de begaafdheid van een dichter met de
hierboven beschreven eigenschappen in de eerste plaats ly
|