nden ook in het
dagelijksch leven; zijn aanleg tot het abnorme gaat juist zoo ver, dat
hij abnorme individuen kan verstaan, maar zijn verstand helpt hem, om
deze te objectiveeren.
Eigen levenservaringen hebben voor een belangrijk deel de stof geleverd
voor Lie's romans. Men kan in zijn leven eenige momenten aanwijzen, die
bij herhaling als poetische motieven in zijn werken terugkeeren. Als
zoodanig noemen wij: zijn jeugd in het Noordland, voornamelijk in
Tromso, waar hij indrukken van natuur en volksleven opdeed, die voor hem
in de litteratuur niet verwerkt zijn. Dan zijn huwelijk met zijn nicht
Thomasine, eene vrouw van buitengewone eigenschappen, die niet alleen
een goede vrouw voor hem geweest is, maar ook een steun bij zijn
poetischen arbeid, een versterking van het kritisch element. Voorts zijn
leven als advocaat te Kongsvinger, waar hij levendig deel heeft genomen
aan het gezelschapsleven, en aan het einde daarvan een groote
handelscrisis, waarbij hij betrokken is geweest, en waarin hij de
angsten heeft leeren kennen, die aan een faillissement voorafgaan.
Lie toonde als knaap weinig ijver, om zich de wijsheid der school eigen
te maken. Voor litteratuur heeft hij zich betrekkelijk vroeg
geinteresseerd, en zelfstandige pogingen, om te dichten, dateeren uit
zijn jeugd. Een eersten bundel gedichten gaf hij uit in 1866. Maar bij
de gedeeldheid zijner belangstelling bleef het langen tijd
dilettantenwerk. Wat zijn jeugd heeft bijgedragen, om den dichter te
vormen, bestaat minder in oefening in het handwerk dan in vorming van
het karakter en van den blik op het leven. De crisis, die den dichter
geheel doet ontwaken, is zijn faillissement.
Toen Lie zijne eerste vertelling _Den Fremsynte eller Billeder fra
Nordland_ (De Man met het tweede Gezicht of Beelden uit het Noordland)
uitgaf (1870), was hij 37 jaar. Het boek brengt geheel nieuwe stof in de
litteratuur. De dubbele titel beantwoordt aan een inhoud, die tot op
zekere hoogte ook dubbel is. Het vertelt hoofdzakelijk in den vorm van
een dagboek de geschiedenis van een zieken man, maar het houdt tevens
zeer levendige en belangrijke schilderingen uit het bijgeloof in het
Noordland in. De hoofdpersoon, David Holst, vertegenwoordigt eene zijde
van den dichter, den fantast, met ziekelijken aanleg tot het mystieke,
zich openbarend in tweede gezicht. De dichter heeft zich gesplitst;
zijne andere zijde leeren wij kennen in den medicus, die den zieke
behandelt. De kwaal van
|