den, dat hij niet wettig geboren is, en
niettegenstaande alle pogingen, om zijn roer recht te houden, tot
misdaad wordt gedreven. Hier komen inderdaad rijke menschen voor, die
daaraan mee schuldig zijn. Maar zij zijn niet de eenige; niet minder
wordt de man geplaagd door zijn klassegenooten. Het boek is dan ook meer
een--nog eenigszins sentimenteele--poging, om meegevoel met den
onschuldig-schuldige te wekken, dan een pleidooi in den strijd der
standen. Veel belangrijker is de historie van _Majsa Jons_, het
naaistertje, dat inderdaad in de koopmansfamilie, waar zij haar oogen
bederft, erg gemaltraiteerd wordt en ten slotte uit overwegingen van
familiepolitiek gedwongen wordt te trouwen met een schoenmaker, dien zij
niet liefheeft. Maar ook hier valt het sterkste licht niet op het
onrecht, dat zij lijdt, maar op den kleinen roman, dien zij beleeft in
de vriendschap met een armen student en op de resten van blijmoedigheid,
die zij uit de schipbreuk van haar leven redt.
Zoo toont Jonas Lie zich overal als een 'humaan' dichter in den edelen
zin van het woord. Hij heeft menschen bestudeerd en getracht, eene
verklaring te vinden voor hun doen en laten, voor hun wonderlijkheden,
ook voor hun misstappen. Hij beoordeelt hen niet summarisch naar de
vraag, of zij ouderwetsch of nieuwerwetsch, rijk of arm zijn, of zij tot
deze of die politieke partij behooren. Hij vraagt alleen, of zij een
fond van levenswaarheid bezitten, en wanneer dit het geval is, moet het
al heel gek loopen, als er niet ergens een uitweg voor hen is. Verliezen
zij een ding, dan vinden zij mogelijk iets anders. Want er is veel,
waarvoor het waard is, te leven. In dezen zin is Lie een echt optimist.
Een eigenaardige tegenstelling met de talrijke romans uit het
familieleven en de maatschappij vormen de vier en twintig kleine
vertellingen, die in de jaren 1891-92 onder den titel 'Trold' in twee
bundels verschenen. Deze toonen, dat de fantast, waarmee Jonas Lie in
zijn jeugd te kampen had, wel ondergehouden, maar niet ondergegaan is.
Zij doen het meest denken aan de spookhistorien uit _Den Fremsynte_.
Maar tusschen het oudere werk en de jongere vertellingen liggen vele
jaren van reflexie. Voor Lie hebben de duivels van het volksgeloof nu
ook een symbolische beteekenis gekregen. Zij beteekenen de elementaire
natuurkracht, zoowel buiten als in den mensch. Zoo vinden wij naast
elkaar staan stukken als _Moskenaesstrommen_, waarin natuurkrachten
gepersonificeerd zijn
|