men van
dat, wat het diepste in hem was, zijn eigendom door afstamming en het
positieve deel van zijn opvoeding. Voor wie nader toezag, was het wel te
zien geweest, dat hij ook vroeger niet van een gehoorzaam naprater eener
oude leer tot een gehoorzaam naprater eener nieuwe leer was geworden;
het naturalisme, het rationalisme, ook het materialisme heeft hij
gehuldigd, omdat er vrijmaking in was van den geestesdwang, waaronder
hij zuchtte, maar wie ziet, hoe in al zijn vroegere werken niet de
theorie maar de persoonlijkheid hoofdzaak is, begrijpt, dat dit geen man
was, om zich door een eenige waarheid van den dag te laten vangen. Nu
hij zich aan alle kanten vrij gemaakt heeft, komt zijn diepste behoefte,
de religieuze boven. Het is dan ook een religieuze crisis, die
beschreven wordt in _Traette Maend_ (Vermoeide Mannen) (1891). Hier voert
de weg van twijfel over vertwijfeling naar geloof. Het boek is
geschreven in den vorm van een dagboek. De man, die het heet te
schrijven, Gabriel Gram, is een decadent, wiens kritiek is als een
bijtend zuur, dat zijn zieleleven verteert, en die eindigt, met zich op
genade en ongenade over te geven en naar de kerk te gaan. Een
ongelukkige oude-jongeheeren-verliefdheid verhaast de crisis; zij brengt
hem tot het besef, dat al het onmiddellijke in hem door reflexie gedood
is, en hij past de eenige kuur toe, die voor hem mogelijk is.
Maar Garborg is niet Gabriel Gram. Hij laat zich niet door een dominee
op sleeptouw nemen en lid maken van eene vereeniging tot voeding van
arme kinderen, om langs dezen weg bezigheid en zielevree te zoeken. Hij
geeft zijn held, voor wien geen andere uitweg bestaat, gelijk, maar
voor hem zelf is _Traette Maend_ een bad, waarin hij afwascht het
negatieve, dat er in zijne ontwikkeling is. Zal hij een Christendom
zoeken, dan kan men zeker zijn, dat hij zich niet bij het officieele
aansluit, maar een Christendom maakt voor eigen gebruik. Want zijn
oppositiegeest en zijn onafhankelijkheid heeft hij niet laten varen, en
gelijk hij in _Traette Maend_ zegt, dat de vrijdenkers geen vrijdenkers
onder zich dulden, zoo zullen wij hem weldra hooren verklaren, dat de
Christenen geen Christen verdragen. En hij betoogt het met klem van
redenen.
Onder den invloed zijner nieuwe levensbeschouwing wenden Garborg's
gedachten zich naar zijn jeugd, en het beeld van zijn vader stijgt op,
van den man, die, door gewetenswroeging gepijnigd, zijn leven verkortte,
omdat hij geen vrede h
|