t bij, dat het zoo
moeilijk is, de kinderen te leeren, hoe zalig het is, bij God te zijn.
Zij zoeken deze wereld en willen van den verlosser niet weten. Vooral de
oudste jongen, Gunnar, neemt iedere mogelijke gelegenheid te baat, om
aan de prediking van het woord te ontkomen. Geweld is dus noodig. De
schrift zegt: "Dwingt ze, om in te gaan," Maar het geweld heeft slechts
deze uitwerking, dat het de kinderen van den vader, ten slotte ook de
vrouw van den man vervreemdt. Enok begint te twijfelen,--niet aan Gods
woord, maar aan Gods genade. Hij, Enok, is uit de genade gevallen, hij
heeft de zonde tegen den Heiligen Geest bedreven. Hij is verdoemd. Och,
kwam de duivel en voerde hem naar de hel; dan wist hij ten minste, dat
het niet erger kon worden!--De aanvallen van angst en twijfel nemen
toe, in heviger mate, nadat Gunnar het huis heeft verlaten en Enok zich
verwijt, dat hij hem de wereld en het verderf in heeft gezonden. En als
Enok vernomen heeft, dat Gunnar zich met eene vrouw heeft ingelaten en
nu naar Amerika vertrokken is, komt de catastrophe. Enok komt 's avonds
thuis; allen zijn naar bed; hij is alleen,--en toch niet alleen, want
ginds in den hoek zijn twee mannen. Zij naderen hem en doen zoo
wonderlijk; zij grijpen naar hem. Het beste is, dat hij tracht, buiten
te komen. Voorzichtig sluipt hij de deur uit. Maar daar buiten zijn zij
ook, en als hij achter den stal komt, zijn er meer; het is een heele
hoop, en allen strekken zij de hand naar hem uit. Hij vlucht, maar de
troep vervolgt hem; hij komt bij een plas, die hem reeds herhaaldelijk
in verzoeking bracht. Nu ziet hij om; de vreemde mannen zijn vlak bij
hem; een onder hen, een heel groote, heeft horens! Enok doet een sprong,
en zinkt in de diepte. Hij kwam niet meer boven. "De zuidenwind streek
over het water met zijn zachte suizing. En het klotste en golfde, zacht
en stil; klotste, golfde ... klotste, golfde...."
Het Christendom van Enok Haave voert ten ondergang. Maar bij dit
resultaat blijft Garborg niet staan. Wat is de oorzaak, zoo vraagt hij.
dat de strijd des geloofs, die zoo dikwijls de beste strijd genoemd
wordt, Enok Haave tot een nederlaag voert? Garborg laat ons niet in
onzekerheid. Indien er een ding is, waarop hij telkens terugkomt, dan is
het dit. In zijne Knudaheibrev zegt hij o.a. (p. 118): "Het was het
Christendom, dat de schuld kreeg. Maar de schuld had zeker minder het
Christendom dan het Christiaandom, of de kerkleer uit den tijd van
Chri
|