r van boerennovellen is Hans Aanrud (geb. 1863). Zijn
belangrijkste verzameling bevat niet minder dan 53 korte vertellingen.
Wij kunnen daarop niet ingaan en verwijzen naar het Decembernummer van
De Gids van 1908. Aanrud schreef ook enkele langere verhalen van
gelijken aard: _Sidsel Sidserk_, _Solve Solfeng_, en een paar jongere
bundels. De aandacht verdienen daarnaast een drietal comedies, _Storken,
Hoit Tilhest_ en _Hanen_, die door hun comische kracht aan Holberg
herinneren.
Wij noemen ten slotte nog een paar romanschrijvers, die in deze periode
begonnen zijn, maar in hoofdzaak toch tot een volgend tijdvak behooren,
Thomas P. Krag (geb. 1868), Peter Egge (geb. 1869), Hans E. Kinck (geb.
1865).
Den meesten stemmingsinhoud hebben de boeken van Thomas Krag. Het is een
lyrisch bewogen dichter, die met voorliefde in voortreffelijk proza het
diepere zieleleven schildert. Hij springt niet van den hak op den tak.
Bij herhaling kiest hij als onderwerp het lot van eene familie, zich
openbarende in meer dan eene generatie. Zijne opvatting der levensvragen
draagt dikwijls een mystiek-religieus karakter. De meest bekende werken
zijner eerste periode zijn: _Jon Graeff_ 1891, _Ensomme Mennesker_ 1892,
_Mulm_ 1893, _Kobberslangen_ 1894, _Ada Wilde_ 1896, _Ulf Ran_ 1897,
_Enken_ 1899.
Peter Egge heeft vooral naam gemaakt door vertellingen uit het
volksleven, _Folkelivsskildringer_, waarvan de eerste bundel in 1894
uitkwam. Maar hij schreef ook populaire romans: _Almue_ 1891, _En
Skibsgut_ 1892, _Straf_ 1893, _Gammelholm_ 1899, alsmede comedies:
_Stridsmaend_ 1896, _Jakob og Kristoffer_ 1900. Ook daarna heeft hij
ijverig doorgeschreven, ongeveer een boek jaarlijks; de laatste roman is
van 1921 en draagt den titel _Inde i Fjordene_.
Hans E. Kinck is van deze schrijvers degene, dien men de meeste moeite
heeft, te verstaan. Hij heeft zich van den beginne er op toegelegd, een
origineel woordkunstenaar te zijn. Hij schrijft een zeer eigenaardigen,
veelal abrupten stijl; hij zoekt naar zeldzame woorden en woordvormen,
waaronder vele, die ook in het eigen land maar door weinigen verstaan
worden, hij gebruikt ook dialect, wanneer daartoe aanleiding bestaat.
Ook de gedachtengang beweegt zich veelal in wonderlijke associaties,
zoodat men, ook wanneer men ieder woord verstaan meent te hebben, toch
niet altijd weet, wat de dichter zeggen wil, en zich dikwijls niet
onttrekken kan aan den indruk, dat de duisterheid gewild is, omdat de
dich
|