thistorier_. Tot hetzelfde type
behooren langere vertellingen, die den omvang hebben van kleine romans:
_Fonnaasfolket_ (1902), _Glomdalsbruden, Osterdalskongen_ (een breede
uitwerking van een der Folkelivsbilleder), _Jutulskaret, Knut Veum_
(1910, het laatste).
Een man als Bull is een voorbeeld, hoe onjuist het is, de litteratuur
van een tijdvak met een enkel woord te karakteriseeren. Zoo'n woord is
dikwijls een leus, maar niet allen, die te gelijk leven, hebben dezelfde
leus, en er zijn er ook, die het zonder leus doen, of die in opstand
komen tegen den tijdgeest, of wat zij daarvoor aanzien. Tot dezen
behoort Bull het naast, al laat hij zich na zijn eerste werk niet op
polemiek in. Gelijk hij zich toen verzette tegen de erfelijkheidsleer,
zoo komt hij later op tegen het op den troon zetten der willekeur van
het individu. Voor een schrijver van zulk een aard is een maatschappij,
waarin respect voor traditie bestaat, gelijk onder boeren het geval is,
een natuurlijk onderwerp. Het is ook nauwelijks een toeval, dat juist in
die vertelling uit het Osterdal, bij wier uitgave hij te kennen gaf, dat
het de laatste zou zijn (Knut Veum), de verhouding tusschen individu en
maatschappij ter sprake komt. De hoofdpersoon is een schoolmeester, die
in tamelijk behoeftige omstandigheden leeft. De man is begaafd en heeft
aanleg, om het verder te brengen. Hij wordt daartoe van verschillende
zijden aangespoord, en hem wordt steun beloofd. Maar op de plaats, waar
hij werkzaam is, heeft hij een roeping, en deze is hem meer waard dan
oeconomische en maatschappelijke vooruitgang. Tegenover hem is een
carriere-maker geplaatst, die het tot bisschop brengt. Maar Knut Veum is
niet alleen de beste, maar ook de gelukkigste van de twee. Zoo spreekt
Bull met bewustheid gedachten uit, die niet in de mode zijn, maar daarom
toch ook gedachten van zijn tijd mogen heeten. Ja, in deze scherpte is
zulk een gedachte alleen mogelijk als reactie tegen een mode; in tijden,
wanneer het van zelf spreekt, dat ieder binnen zijn natuurlijken kring
blijft, behoeft dat niet gezegd te worden.
Wat hier van den gedachteninhoud gezegd is, geldt ook van het kunstgenre
en den kunstvorm. De boerenvertelling stamt uit de dagen der romantiek;
hier is zij echter gemoderniseerd. Men behoeft slechts eene vertelling
van Bjornson en eene van Bull na elkander te lezen, om den afstand te
zien. De analyse in bijzonderheden heeft hij bij de realisten geleerd.
Een andere schrijve
|