r eenzaamheid, haar liefde voor een jongen man, die haar
in den steek laat, van de aanvechtingen, waarmee zij te worstelen
heeft, om dit leed te dragen. Aan het slot valt zij in eene zware ziekte
en ziet aan haar bed haar gestorven zuster staan en met haar eene wijze
vrouw, die als _volva_ (profetes) aangeduid wordt. Dit tweetal zal haar
dingen laten zien, die zij noodig heeft voor haar taak in het leven.
In _I Helheim_ (In de Hel) gaat daarop Veslemoy in haar koortsigen droom
met haar beide begeleidsters op reis. Zij ziet de hel tot in haar
diepsten afgrond en daarop den opgang der zaligen omhoog. Het gedicht
heeft aanknoopingspunten aan middeleeuwsche visionnaire litteratuur,
maar de opvatting der dingen is veel dieper. Alle hellestraffen zijn
behouden en misschien vermeerderd, maar zij hebben alle een
psychologische beteekenis gekregen; de straf is niet uitwendig kwaad,
dat den ongelukkigen wordt toegevoegd, maar pijniging door het geweten.
Daarom luidt dan ook het antwoord op de vraag, of aan deze smart geen
einde komt:
"Een oogenblik in dit vuur
is eeuwigheid zonder einde."
Zoo keert Garborg van zijne theoretische vrijdenkerij stap voor stap
terug tot het Christendom. Maar zijn Christendom van heden is niet dat
van zijne kindsheid. Het is losgemaakt van leerstelligheid; de nadruk
wordt uitsluitend gelegd op de zedelijke persoonlijkheid.
Garborg heeft ook in de volgende jaren eenige werkjes geschreven, die
een voortzetting vormen van de hierboven besprokene. Zij gaan nog
directer op hun doel af; de inkleeding als vertelling wordt opgegeven;
zij dragen bijna geheel het karakter van prediking. Maar als
stilistische kunstwerken en uitingen van Garborg's zieleleven staan zij
zoo hoog, dat zij niet alleen in de stichtelijke litteratuur, maar ook
in de schoone letteren een allereerste plaats innemen. Zij zijn getiteld
_Jesus Messias_ (1906), _Den burtkomne Messias_ (1907), _Heimkomin Son_
(1908).
Een klein citaat moge van het hier uitgesproken oordeel rekenschap
geven. Na in 'De verloren Messias' betoogd te hebben, dat het geloof aan
den duivel in verlichte kringen afneemt, gaat hij aldus voort:
"Met het volk is het erger. In plaats van den ouden, goedmoedigen
katholieken duivel heeft het eindelijk den boozen en geweldigen
protestantschen Satan in de wereld van zijn voorstellingen opgenomen, en
wat erger is, het volk heeft meer en meer dien duivel noodig. Want het
volk ziet, hoe weinig rechtvaardighei
|