intigjarigen leeftijd student,
nam het leven schijnbaar gemakkelijk en wekte geen bijzondere
verwachtingen. Hij verliet de universiteit in 1871, vestigde zich als
advocaat zonder praktijk, kocht een pannenbakkerij en trouwde. In dien
tijd begon hij ijverig de nieuwe Deensche letterkunde te lezen, en hij
reisde daarop in 1878 naar Parijs, na kort te voren een paar kleine
schetsen in een courant te hebben geschreven. In 1879 beginnen zijn
werken in boekvorm los te komen, eerst een paar kleine stukken,
_Novelletter_, dan romans, in een adem door (daartusschen enkele
tooneelstukken): _Garman og Worse_ (1880), _Nye Novelletter_ (1880),
_Arbeidsfolk_ (1881), _Else_ (1881), _Skipper Worse_ (1882), _To
Novelletter fra Danmark_ (1882), _Gift_ (1883), _Fortuna_ (1884), _Sne_
(1886), _Tre Par_ (blijspel 1886), _Bettys Formynder_ (blijspel 1887),
_Sanct-Hansfest_ (1887), _Professoren_ (blijspel 1888), _Jacob_ (1891),
eindelijk een bundel kleinere opstellen _Mennesker og Dyr_ (1892), een
overdruk van oudere artikelen. Dan is het uit; Kielland geeft het
voornemen te kennen, niet meer te schrijven, en hij houdt zich daaraan.
Dit plotselinge ophouden, nog meer dan het plotselinge begin, toont, dat
Kielland eigenlijk niet bezat, wat men wel de dichterroeping noemt, den
inwendigen drang, om zich te uiten, om iets schoons voort te brengen. En
nog minder de ijdelheid, om zich een naam te maken. Zeer groote gaven
had hij, maar om hem tot dichter te maken, was er nog een ding noodig.
Hij moest iets op het hart hebben, dat hij behoefte gevoelde, te zeggen.
Toen hij dat zou gaan doen, bleek het, dat hij de gave had. En hij
gebruikte haar. Toen hij gezegd had, wat hij te zeggen had, zweeg hij.
Met andere woorden: Kielland was een tendentiedichter, en de tendentie
was voor hem het eerste. Maar hij had zoo'n goed verstand, dat hij wel
begreep, dat men in een kunstwerk meer kan zeggen, en in elk geval met
een kunstwerk meer blijvends kan bereiken dan met een courantartikel. En
hij bleek plotseling zoo knap te zijn, dat hij kunstwerken maken kon.
Dit was een verrassing, misschien even groot voor hem zelf als voor het
publiek.
Wat had Kielland dan te zeggen? Dat, wat een modern dichter in 1880 te
zeggen had,--kritiek op de maatschappij. Opgegroeid is hij in een kleine
Noorweegsche stad, met weinig geestelijke ressources. In de beste
kringen is hij daar omgegaan; de horizont dier kringen reikte niet
verder dan plaatselijke belangen en amusement va
|