naturalistisch. Maar het is veel te persoonlijk, om een
programma-kunstwerk te heeten. De schrijver geeft de werkelijkheid en
geeft details, maar zooals hij ze geeft, kan hij het alleen.
Wat Garborg hier te zeggen heeft, wortelt ten deele in persoonlijke
ervaring. Gelijk hij, zoo is de held van den roman, Daniel Braut, een
boerenzoon, die uit zijn sfeer gerukt wordt, om lid van eene hoogere
maatschappelijke klasse te worden. Het boek schildert de zedelijke
mislukking van die poging. Wel brengt Daniel Braut zijne studie ten
einde, maar de bedoeling der romantisch gestemde weldoeners, die hem
steunden, namelijk een verjonging van Noorwegen tot stand te brengen,
door gebruik te maken van de frissche krachten, die, naar zij meenden,
in het landvolk leefden, lijdt hierop schipbreuk, dat, wat er ook aan
karakter in Daniel Braut mag geweest zijn, geheel ondergaat in den
strijd, om in het leven te blijven, tot hij zijn privaat doel, lid te
worden van een bevoorrechte klasse, zal hebben bereikt. Dat het zoo zal
afloopen, is trouwens van de eerste bladzijde af te zien. In het huis
van Daniels vader wordt iederen morgen godsdienstoefening gehouden. Daar
zingt men een psalm, waarvan de inhoud is een waarschuwing tegen het
zorgen voor den dag van morgen, immers:
"God geeft den zijnen kleeren en brood,
terwijl zij zachtelijk slapen."
Daniel begrijpt niet, hoe het, indien het psalmvers de waarheid zegt,
mogelijk is, dat men zoo hard op het land moet werken, en hij ontdekt
een hinderlijke tegenspraak tusschen de woorden van den hymne en de
uitspraak: "die niet werkt, zal niet eten." Tot het voor hem opgaat, dat
de ware zin der psalmwoorden te zoeken is in de uitdrukking "de
zijnen". "De zijnen",--dat zijn de burgemeester en de commissaris van
politie en de dominee. Aan hen geeft God kleeren en brood, terwijl zij
zachtelijk slapen. Hoe heerlijk dan, tot "de zijnen" te behooren. Dat
wordt het ideaal van Daniel Braut. Daar er dus van den beginne af in
Daniel geen roeping is, kan er ook geen man uit hem groeien, en dit
blijkt in iederen nieuwen kring, dien hij binnentreedt. Overal is hij
misplaatst; hij heeft geen overtuiging; slechts uiterlijkheden kan hij
zich aanwennen. Zoo wordt hij tot een huichelaar.
In de kunst van vertellen en schilderen heeft Garborg hier zijn volle
rijpheid bereikt. En blijvende cultuurhistorische waarde heeft deze
roman door de levendige schildering van personen en milieu's uit
Kristiania, die
|