and's dagen reeds een groote
plaats innam, de opkomelingen, die de weelde niet kunnen dragen. Het
zijn zij, wier vaders en grootvaders om den geloove bespot werden, de
Haugianen, ijverige, godsdienstige menschen, door werkzaamheid tegen de
verdrukking in tot welstand gekomen. Maar naarmate de welstand toeneemt,
verandert godsdienstzin langzamerhand in huichelarij, spaarzaamheid in
geldgierigheid. Het zijn zij, bij wie de zucht naar den penning door
lange ontbering erfelijk is geworden, en die deze zucht behouden,
wanneer zij in levensomstandigheden komen, die vrijgevigheid tot plicht
maken. Nog een geslacht verder, en men leeft in groote huizen en zit aan
een welvoorzienen disch; de oude zuinigheid openbaart zich alleen nog
maar in hardheid tegenover den arme.
Als Kielland tot de jongere generatie terugkeert, doet zich het
vraagstuk der opvoeding voor. Daaraan hebben wij _Gift_ (Vergif) te
danken. _Gift_ is Kielland's bijdrage in den strijd over de school. Men
kan er zeker van zijn, dat zijn kleine Marius, die conjugeerende sterft,
de zaak van het Latijn meer kwaad gedaan heeft dan menig betoog. Maar
polemiek tegen het Latijn is slechts eene zijde van het boek. De auteur
verheft voor alles zijn stem tegen de opvoeding, die het karakter doodt
door opvulling van het geheugen met nuttelooze kennis, door het eischen
van onvoorwaardelijke gehoorzaamheid in de jaren, waarin juist het
zelfstandig oordeel bezig is te rijpen, door het aanwenden van
ouderlijken invloed, om den jongen man een huichelachtige
geloofsbelijdenis te laten afleggen, die zijn verstand in het aangezicht
slaat en voor zijn gemoedsleven geen beteekenis heeft.
De vraag der opvoeding gaat Kielland na ter harte; dit is wel mee de
oorzaak, dat hij op _Gift_ twee vervolgen geschreven heeft. Het eerste
heet _Fortuna_. De schooljongen uit _Gift_, Abraham Lovdal, die bij zijn
confirmatie zoo'n mooi gouden horloge, maar nog mooier lessen in
levenswijsheid van zijn vader kreeg, treedt hier als man op. Slecht is
hij niet, verkwistend is hij niet, geldgierig is hij niet; hij is alleen
maar karakterloos. Als zijn vader gelden, die aan anderen behooren, en
waarvoor hij, Abraham Lovdal, persoonlijk verantwoordelijk is, in zijn
windhandel steekt, wordt Abraham, zonder een woord tegen te spreken,
zijn medeplichtige. En als het onweer losbarst en de stad in zak en
assche is, komt de schuld in de eerste plaats op Abrahams hoofd neer.
Alle ergernis concentreert zich in haat
|