one redelijkheid en eerlijkheid wil,--wat
alle anderen ook zeggen te willen,--en die met zijn omgeving in strijd
raakt, omdat hetgeen bij hem waarheid is, bij de overigen alleen phrase
is, die niet verder reikt dan het eigen belang. Door deze toespitsing
van het conflict op iets, dat werkelijk gebeuren kan, wordt het beeld
der maatschappij concreter. In overeenstemming met deze behandeling is
het, wanneer thans in plaats der verzen, die voor lyrische
stemmingsuiting het meest geschikt zijn, de taal van het dagelijksch
leven, het proza, gekozen wordt, en dat de personen meer
geindividualiseerd zijn dan vroeger. Ieder spreekt zijn eigen taal, en
deze toont het karakter van den spreker, zoodat men hem dikwijls aan een
enkele repliek kent.
Het oudste van Ibsen's 'Nutidsdramer' is _De Unges Forbund_ van 1869.
Het is het eenige blijspel, dat hij geschreven heeft. De afstand van het
vaderland en de tijd hebben de hooge golven der verontwaardiging, die
hem na 1864 bezielde, doen bedaren; de dichter beziet nu uit de verte
het inwendige politieke leven van zijn vaderland, dat in de groote
politiek zijn roeping verzaakt had, en dit leven komt hem klein en
kinderlijk voor. Vooral het radicalisme dier dagen, met zijn nationale
en democratische snoeverij, moet het ontgelden. In Stensgaard herleeft
de phrasenheld Peer Gynt, maar ditmaal draagt hij een meer bepaalde
physionomie; hij behoort nu tot een ondertype; hij is een politicus van
twijfelachtig gehalte. De taal, waarmee hij een tot oordeelen onbevoegde
menigte opwindt, is het politiek jargon van de volksvergaderingen dier
dagen. Het beste bewijs voor de juistheid van het beeld geeft de
verontwaardiging van Bjornson over het stuk; het waren zijn eigen
phrases en zijn naief zelfvertrouwen, die hier op het tooneel werden
gebracht. Ibsen heeft zeker niet geloofd, dat Bjornson niet eerlijk
was. Maar aan zijn politiek geschetter heeft hij zich geergerd[17]. En
hij heeft aan dezen meest in het oog loopenden vertegenwoordiger van
eene bepaalde soort demagogie zekere trekken ontleend[18].
Tegenover den sluwen phrasenmaker Stensgaard en zijn aanhang, vooral
vertegenwoordigd door een uit de heffe des volks opgekomen speculant,
staat eene aristocratie, die wel eerbaar is, maar achterlijk, die den
samenhang met den nieuwen tijd verloren heeft. De dichter verwacht heil
van een hervorming van dezen stand. Eerlijkheid en eerbaarheid moeten
een bondgenootschap aangaan met de jeugd en nieuwe ge
|