lfportret, en
evenmin eene abstractie. Het is een levend mensch, zoo waar geteekend,
als men dien in een modern tooneelstuk verlangen kan. Maar indien al het
karakter trekken van Ibsen heeft, niet zoo zijn wijze van optreden in
het openbaar. Die Stockman, die in de volksvergadering tegenover de
menigte staat, is niet de schuwe dichter, die zich van de aanraking met
het plebs terughoudt, maar zijn rivaal Bjornson. Den zedelijken moed
hadden beiden, de gedachten zijn van Ibsen, de klinkende stem in de
vergaderzaal is die van Bjornson. Ibsen heeft, zooals G. Gran het
uitdrukt, aan Stockman Bjornson's stem gegeven. Ook de overige personen
zijn scherper getypeerd dan in eenig vroeger stuk. Peter, de
kleinzielige bureaucraat, Hovsted, de intrigeerende redacteur, Billing,
de verslagenschrijver, die Hovsted's woorden als een echo napraat, en
wiens originaliteit hierin bestaat, dat hij er een 'gud dode mig' aan
toevoegt, Aslaksen, de drukker en huisjesmelker, de kleine burgerman, in
wiens hoofd alleen plaats is voor de vraag, waar de kleine luiden van
zullen leven, maar ook Stockman's moedige dochter Petra, die het nobele
karakter van haar vader heeft en Hovsted's leugenachtigheid doorziet,
Katrine, de bezorgde huismoeder, die bang is voor den dreigenden nood,
als Stockman zal worden afgezet, maar op het kritieke oogenblik weet,
welke keuze zij moet doen, en den vijand 'een oud wijf zal laten zien,
dat voor een keer een man kan zijn'. Al deze figuren dragen het stempel
der echtheid.
En dan komt _Vildanden_ (De wilde Eend), het mismoedigste stuk, dat
Ibsen geschreven heeft. Het ziet er uit, of hij het geloof in den mensch
geheel verloren heeft. Ook hier treedt, in Gregers Werle, een predikant
van een hooger levensopvatting op, maar de man is niet meer een ideale
figuur, maar een ideoloog, die met zijn predicaties, te pas gebracht,
waar zij niet verstaan kunnen worden, slechts bereikt, dat de vrede van
een gezin verstoord en een onschuldig kind tot zelfmoord gedreven wordt.
De waarheid wordt in den mond gelegd van den cynicus Relling, die zegt:
"mijn beste mijnheer Werle junior, gebruik niet het vreemde woord
idealen; wij hebben het goede Noorsche woord leugens," en die
verklaart: "neem je een doorsnee-mensch zijn levensleugen af, dan neem
je hem te gelijk het geluk af." En eindelijk: "Och, het leven kon goed
genoeg zijn, als wij maar vrij mochten zijn van die lummels, die ons
arme lui de deur plat loopen met den idealen eisch."
|