rnson niet noodig hebben, en die in vreemde
litteratuur vooral datgene zoeken, wat zij tot verrijking van het
Europeesche geestesleven heeft bijgedragen, is het moeilijk, een dichter
als Bjornson op zijne juiste waarde te schatten. Wij trekken de
schouders op, wanneer wij zien, hoe in oudere stukken alle deugd van
godsvruchtigheid komt, of wanneer een hoofdman uit de elfde eeuw
ongevraagd een verklaring aflegt omtrent zijn geloof aan het leven
hiernamaals, terwijl dat plotseling anders wordt, zoodra Bjornson ca.
1876 tot de overtuiging komt, welke voor ons weinig nieuws bevat, dat
het met de dogmatiek van het Christendom niet alles pluis is, waarop
plotseling alle boosheid in de wereld aan de onverdraagzaamheid der
orthodoxie wordt toegeschreven. Wij meenen, dat ketterjagerij ook elders
wel voorkomt, en dat een dichter zijn licht en schaduw anders verdeelen
kon. Maar men moet niet vergeten, dat in Noorwegen in die dagen een
groot verlichtingswerk te doen was, en dat door Bjornson's poezie
duizenden bereikt zijn, die eene wetenschappelijke litteratuur, en dat
nog wel in vreemde talen, nooit bereikt zou hebben. Neemt men dat in
aanmerking, dan kan men iets verstaan van de groote beteekenis, die in
Noorwegen aan de geheele persoonlijkheid van Bjornson gehecht wordt. En
dan begrijpt men ook, dat de dichter soms overschat wordt. Want in het
oordeel speelt de liefde eene rol,--en de liefde is naijverig.
Jonas Lie (1833--1905) neemt onder de romanschrijvers van de tweede
helft der eeuw de eerste plaats in. Het geslacht, waaruit hij stamt, is,
wanneer men ver genoeg teruggaat, eene boerenfamilie uit het
Nordenfjeldske (d.i. het land ten Noorden van het Dovrefjeld), maar de
overgrootvader van den dichter sloeg de juristenloopbaan in, en zoo
stamt Lie in drie leden uit eene ambtenarenfamilie. De moeder was uit
het Noordland, misschien heeft zij een element Lappen-, mogelijk ook
Zigeuner-(Tater-) bloed in de familie gebracht. Van vaderszijde erfde
Lie aanleg voor het practische leven en strenge logica, van zijne moeder
poetischen aanleg en fantasie, welke laatste soms voor de helderheid van
denken gevaarlijk kon worden. Van jongs af heeft Lie den strijd tusschen
heterogene elementen in zich gevoeld, maar hij was een krachtige natuur,
die het gelukt is, het evenwicht te bewaren en een kunstenaar te worden,
in wien de tegenstrijdige krachten samenwerkten. Zijn practische natuur
maakt hem tot realist; zijn fantasie doet hem poezie vi
|