al is hij van zijn pronk beroofd,
datzelfde voorrecht ook u kan vergund blijven. Onze waarde berust immers
niet in uiterlijke praal, maar in het nut dat wij stichten."
Ik dacht met deze aanmerking en voorzeker alles behalve nieuwe
vergelijking mijnen gastheer een verplichtend gezegde toe te voegen;
maar de zonderlinge uitdrukking, die zijn gelaat aannam, toen ik met
spreken geeindigd had, trof mij zoodanig, dat ik mij wel wachtte op
denzelfden toon voort te gaan. Gedurende het gesprek over de Heeren
Blaek hadden, naar 't schijnt, oude herinneringen een uitdrukking van
zachte droefgeestigheid op zijne trekken verspreid, welke ik niet
gedacht had, daar immer te zullen aantreffen, en welke nog vermeerderd
werd door het hervinden van zijn borstel en de gedachten, welke de
beschouwing daarvan in zijn boezem had opgewekt:--maar nu was opeens die
uitdrukking verdwenen: het gansche gelaat had de strenge, terugstootende
plooi hernomen, die het gewoonlijk kenmerkte: en een bittere lach kwam
het nog meer ontsieren."
"Hoor!" zeide hij, op een schamperen toon, terwijl hij een blik op mij
wierp, die mij onwillekeurig sidderen deed: "de diensten, welke ik
gewoon ben geweest te bewijzen, waren niet altijd van dien aard, dat men
er mij veel dank voor wist."
"Vader!" zeide Amelia, met een bevende stem, terwijl zij oprees en hem
bleef aanzien met een weemoedigen blik, die hem zijn rasch gezegde
scheen te verwijten.
"Gij hebt gelijk, mijn kind!" zeide hij: "en ik handel dwaselijk, door
aan zulke denkbeelden toe te geven... zoo de Heer Huyck het goedvindt,
zal ik hem zijn slaapstede toonen."
Deze laatste woorden sprak hij weder op een zeer natuurlijken en
hoffelijken toon uit en liet die met een buiging van het bovenlijf
vergezeld gaan. Ik boog insgelijks ten bewijze van toestemming: en na
gedane dankzegging rezen wij gezamenlijk op. Ik wenschte aan Amelia een
gerusten nacht, en volgde den Heer Bos, die, na zich half bij zijn
dochter verontschuldigd te hebben, dat hij haar in het donker liet de
kaars opnam en mij in een klein vertrekje bracht, hetwelk op dezelfde
trap, doch eenige treden hooger, uitkwam.
"Ik denk niet," zeide hij, mij op een nauwe bedstede wijzende, die zich
aldaar bevond, "dat u dit nachtverblijf machtig zal aanstaan: maar gij
zult het moeten nemen zooals gij het vindt."
"O! zeide ik: "maak daarover geene verontschuldigingen; ik ben lang
genoeg op reis geweest om mij te hebben leeren behelpen: en een nacht i
|