eeft, te
verliezen, haar moederhart had die angsten niet doorgestaan!
Het schijnt den mensch ingeschapen, zich, zoodra de eerste opwelling
voorbij is, ook voor de beminnelijkste zwakheden te schamen. Mijn moeder
liet mijn hand los en veegde de oogen af.
"Kom!" zeide zij: "wij zijn kinderachtig:--maar zeg mij, Ferdinand, is
al die bagage van u? En zijn al deze koffers vol? dat goed zal weder
gepakt zijn, gelijk de Heeren dat gewoonlijk doen, alles door en op
elkander gesmeten, zonder te passen of te schikken. Ik wed, dat ik wel
kans zou gevonden hebben, met de helft dier koffers toe te komen."
"Wel mama! nu maakt gij het al te grof," zeide ik: "denkt gij dat ik
gedurende mijn reizen geen pakken geleerd heb? Neen voorwaar, die
beschuldiging is onverdiend. Maar ik heb onderweg mijn bagage niet
weinig zien vermeerderen: en wanneer men bedenkt, dat ik geen klein
getal broeders en zusters heb, die allen een geschenk verwachtende
waren, zal het u niet verwonderen, dat ik mij in de noodzakelijkheid heb
bevonden, de middelen van vervoer eenigszins te vermeerderen."
"Nu, wij zullen eens zien wat het geeft," zeide mijn moeder: "ik zal u
niet langer ophouden: kleed u maar aan, en zoo gij iets noodig hebt,
moet gij maar schellen."
Met deze woorden verliet mij de goede vrouw en bleef ik alleen in het
bezit van mijn prachtig vertrek. Ik kon echter niet terstond voldoen aan
haar laatste verzoek: mijn gemoed was vol: ik zonk half in een leunstoel
neder en stortte mijn ziel uit in vurige dankgebeden tot Hem, die mij
den zegen had doen smaken, van hereenigd te worden met al die panden,
welke mij zoo dierbaar waren. Na het volbrengen dezer behoefte van mijn
hart, rees ik op, haastte mij, al wat ik aan het lijf had af te leggen
en met een gevoel van walging in een hoek te smijten, en schoone
kleederen en linnengoed uit mijn koffer te krijgen: ja een gevoel van
verkwikking en wellust vervulde mij, toen ik, nu van top tot teen in een
nieuwen dos gestoken, mij met welgevallen in den spiegel beschouwde. Er
ontbrak nog wel is waar een pruik om mijn toilet te volmaken; maar
dewijl het weldra etenstijd zou wezen, en, ook, al ware de kapper bij de
hand geweest, de plechtigheid van het haarsnijden en het passen van een
nieuw hoofdtooisel te lang zoude hebben aangehouden, begreep ik die
gevoeglijk tot den volgenden morgen te kunnen uitstellen. Ik haastte mij
naar beneden en zat weldra met de mijnen op mijn oude plaats, tusschen
moeder en Sa
|