voor Zacharias alle
uitzichten voor de toekomst; daar zijn meester, zich met hem in
Zwitserland bevindende, van waar zij voornemens waren naar Italie te
trekken, in een herberg werd vermoord, na van al hetgeen hij aan goud en
kostbaarheden bij zich had, beroofd te zijn geworden. Dewijl de
misdadigers onbekend waren, vielen de vermoedens natuurlijk op
Zacharias, die zich in de gevangenis zag werpen, zonder steun, zonder
iemand, die hem kende of voor hem in de bres wilde springen. Hij raakte
wel is waar, na een detentie, welke bijna een jaar duurde, wegens mangel
van bewijzen op vrije voeten; maar werd nu ook, zoo kaal als de verloren
zoon, in een vreemd land, en waar niemand zich zijner aantrok, op straat
gezet. Hij besloot, al bedelende naar Parijs te gaan en aldaar te
beproeven, of hij de familie zijner moeder vinden en door deze in staat
gesteld zoude kunnen worden, de terugreize naar Amsterdam op eene meer
behoorlijke wijze voort te zetten. Verscheidene malen gebeurde het hem,
als vagebond te worden vastgezet, en de reis van Geneve naar Lyon werd
door hem niet in eenige dagen, maar in maanden volbracht: daar hij tot
drie keeren toe weder over de grenzen teruggebracht werd. Eindelijk Lyon
bereikt hebbende, deed hem een zonderling toeval met den beruchten
Cartouche in kennis komen: een ontmoeting, welke hij later veelal
behagen schepte te verhalen en waarvan de uitslag was, dat hij van dien
Kapitein der gauwdieven een beurs met _louis d'or_ bekwam. Dit maakte de
uitvoering van het plan, dat onze reiziger gemaakt had, merkelijk
lichter. Te Parijs trof hij den broeder zijner moeder in redelijke
omstandigheden aan, en werd door hem wel ontvangen. Dan, in stede van
naar Amsterdam terug te keeren, keurde hij beter, zich eerst nog te
Parijs in de schilderkunst te blijven oefenen, en ondertusschen den kost
te verdienen met het maken van portretten, waarin hij, althans wat de
gelijkenis betrof, zeer wel slaagde.--Dan het was hem voorbeschikt, dat
de kunst hem altijd, in de plaats van eer en goud, ellende en schande
berokkenen moest. Eens het afbeeldsel van een Edelman uit de provincie
hebbende vervaardigd, stak hij in diens bijzijn de daarvoor ontvangene
belooning in de beurs, welke hij van Cartouche bekomen had, en om haar
fraaiheid gewoon was bij zich te dragen. De Heer zeide niets, maar den
volgenden dag werd Heynsz voor het gerecht geroepen, en gevraagd, waar
hij die beurs vandaan had, welke, gelijk van achteren bleek, te Ly
|