ar af zoude gaan.
Een geheel andere vrouw was haar zuster, Mevrouw Van Bempden. Nog zeer
jong gehuwd zijnde met een schatrijken echtgenoot, die, geen naaste
betrekkingen hehbende, haar hij zijn vroegtijdig afsterven aan het hoofd
van een kolossaal vermogen had achtergelaten, had zij zich door haar
maatschappelijke positie gedwongen gezien in de groote wereld te leven,
en haar geneigdheid had zich daar niet tegen gekant. Haar rustelooze,
nimmer lang met hetzelfde voorwerp bezige geaardheid, dreef haar aan,
gedurig nieuwe voorwerpen van belangstelling en verstrooiing te zoeken:
haar dagen rolden voort in eene bestendige afwisseling van gastmalen,
feesten, comediepartijen, speelreisjes, enz. Zij las ook; maar zonder
keus of onderscheid: stichtelijke boeken, romans, brieven, verhalen,
zedekundige werken, poezij, al wat maar gedrukt werd; doch zij faalde
meestal, wanneer zij iets van het gelezene te pas zou brengen en moest
alsdan de hulp inroepen van mijn zuster Susanna, die, zelve een
liefhebster van lezen en in het bezit van een ijzervast geheugen, zelden
bij die gelegenheid te kort schoot.
Men moet echter uit het bovenstaande niet afleiden, dat Tante Van
Bempden in den slechten zin des woords een wereldsche vrouw was. Schoon
in 't algemeen geen _laudator temporis acti_, durf ik zeggen, dat in die
dagen een ongodsdienstige vrouw iets onbekends was. Tante Van Bempden
ging trouw ter kerke, kende haar Catechismus op een haar, wist zoo goed
als iemand, zelfs met tante Letje, een gesprek over geloofspunten te
voeren en zich zeer dapper te verdedigen, wanneer deze haar berispte,
dat zij nu en dan bij de Remonstranten ter kerke ging: zij was
mededeelzaam, zelfs mild;--maar haar godsdienst was, gelijk men wel
eens zegt, zonder verzuim van affaire. Intusschen, wie haar recht kende,
vond zich gedwongen te verklaren, dat haar gebreken, zoo zij al dien
naam verdienden, uit den maatschappelijken toestand voortvloeiden,
waarin zij geplaatst was, terwijl haar goede hoedanigheden uit haar hart
voortkwamen. Voor mij althans, die nimmer dan weldaden van haar ontving,
ik zou schandelijk doen, indien ik een andere getuigenis van haar gaf,
dan dat zij, alles wel gewogen, eene uitmuntende vrouw was.
"Wees van harte welkom, waarde Neef!" zeide tante Letje, terwijl zij mij
omhelsde: "alzoo sullen de vrijgekochten des Heeren wederkeeren:"
vervolgens zich tot mijn vader wendende: "wel moogt gij, waarde Broeder!
den Profeet nazeggen: brengt mi
|