r gewoonte, zeide mijn moeder; "ik
heb maar een paar menschen gesproken die er iets van schenen te weten;
maar Santje schijnt er van te houden, diergelijke opschuddingen in de
kerk te maken."
"De menschen moesten wat meer denken," zeide Tante Letje, "dat de kerk
is een bedehuis, en niet een plaats voor ijdelen klap en onnut gesnap;
maar het is als de profeet zegt: zelfs in mijnen huyze vindt ik haar
boosheyt.--Ik wilde wel, Nicht! dat gij over deze stofte gelezen hadt
een dierbaar boekske, dat geschreven is door de eerzame Weduwe
Knijpduim, en dat ten titel draagt: "over de onchristelijke opschuddinge
in Gods Kerke," waarin dat alles uitvoerig betoogd wordt. 't Is niet
gedrukt; maar zij heeft het ons eens op de oefening bij den zielbezorger
Zoutbrand voorgelezen. Ik zal het u wel eens bezorgen, Santje! het kan u
nuttig zijn."
"Spreek mij niet van Juffrouw Knijpduim, Tante!" zeide Santje: "die kan
mij nooit door woorden of werken meer stichten, sedert ik haar laatst in
de Oude Kerk met een andere oude Juffer een kwartier lang heb zien
kijven en knorren over haar plaatsen, dat geen vischwijven het erger
hadden kunnen doen. En wat mij het meest ergerde, was dat, toen zij
gezeten waren, zij dadelijk de waaiers uitsloegen om te gaan bidden.
Maar de oude Heer Slyper, die achter haar in de ouderlingenbank zat,
tikte haar op de schouders en zeide: "wacht daar liever nog wat mede,
tot gij bekoeld zijt, en denk inmiddels om Matth. V: 24."
"Hoe is het, Santje! krijgen wij geen thee meer?" vroeg mijn vader, die,
ofschoon luisterende naar de redeneeringen van Tante Van Bempden, echter
genoeg van Santjes vertelling gehoord, en te goed den onvergenoegden
blik van Tante Letje bespeurd had, om niet te begrijpen, dat het gesprek
een andere wending moest nemen. Santje begreep dien wenk en haastte
zich, terwijl zij de kopjes vulde, mij te vragen, welke der plaatsen,
die ik bezocht had, ik het liefst tot mijn verblijf zoude kiezen. Van
mijn kant willende medewerken om het gesprek zoo ver mogelijk van het
vorige onderwerp te verwijderen, gaf ik een ontwijkend antwoord, en
begon de voor- en nadeelen op te tellen van al de voornaamste steden,
waar ik eenigen tijd had doorgebracht. Mijn vader moest zich staande dit
gesprek voor eenigen tijd verwijderen om ambtsbezigheden, en nu viel
Tante Van Bempden, die mij van Rome hoorde spreken, mij plotseling in de
rede, om mij te vragen of ik de fresco's in het Vaticaan gezien had.
Ik antwoordde
|