on aan
gezegden Edelman ontstolen was. Onze schilder, niet durvende bekennen,
dat hij die van Cartouche ontvangen had, verklaarde stoutweg, dat hij
die van een reizenden marskramer gekocht had. Men deed onderzoek, en,
ongelukkig voor hem, bevond men, dat hij zich, juist tijdens den
diefstal, nabij Lyon en wel in zeer bekrompene omstandigheden bevonden
had; terwijl hij later op eens in een deftig gewaad was verder gereisd.
De aanklacht wegens den moord van De Vieux werd mede ter sprake gebracht
en was althans niet geschikt de gemoederen der Rechters voor hem in te
nemen. Kortom, hij werd tot de galeien verwezen en bracht aldaar een
tiental jaren door. Zijn gedrag was echter zoo gunstig onderscheiden van
dat der overige boeven, dat hij er die verzachting in zijn lot genoot,
welke met de reglementen van den dienst strookende waren, en zelfs
eenigszins met het opzicht over de anderen werd belast. Eindelijk kwam
toevallig zijn onschuld uit aan de beide wanbedrijven, welke hem te
laste waren gelegd geweest. Hij werd ontslagen, en, Frankrijk nu
vaarwelzeggende, trok hij, met het weinige geld dat hij van zijn familie
te Parijs bekwam, en met een pas van den gezant van Hunne Hoog Mogenden,
naar zijn vaderland terug. Te Amsterdam gekomen, vond hij zijn ouders
overleden en de herberg in andere handen. Hij zette zich hierop in den
Haag neder en vatte het schildersberoep weder bij de hand.--Maar de
jaren van studie en genie waren intusschen jammerlijk vervlogen, en
schoon hij nog altijd gelukkig in het treffen der gelijkenis was, zijn
afbeeldingen misten die kracht van uitdrukking en die levendigheid van
coloriet, welke den meester kenmerken, en zijn hulp werd dus niet
ingeroepen dan door lieden van den minderen stand, uitgelokt door den
matigen prijs, dien zij voor zijn voortbrengselen betaalden.
Terwijl hij aldus zich op een sobere wijs geneerde, werd hij voor de
derde reize beschuldigd van een misdaad welke hij niet gepleegd had. Hij
had namelijk de vrouw van een juwelier ten haren huize geportretteerd in
een kamer, waarin zich verscheidene voorwerpen van hooge waarde
bevonden. Kort na zijn vertrek werd er een prachtige garnituur gemist,
en bij gedane nasporing bleek het, dat een man, die naar de beschrijving
vrijwel op Heynsz geleek, gemelde juweelen verpand had. Hij werd opnieuw
verhoord en gevangengezet; deze laatste gevangenis was echter de
kortste. Hij had in den kerker het vertrouwen gewonnen eener aldaar met
hem opgeslote
|