en hunne berichten wederkeerig te zijner
kennisse brengt: een trechter waar alles doorheen gaat, of liever een
totebel, die uit het slijk en de modder, waarin hij wordt nedergelaten,
alleen datgene ophaalt, wat den meester van dienst is. Zoodanig een man
wordt, of werd althans in dien tijd, uit de geheime fondsen betaald; hij
had het oppertoezicht over de geheime agenten, knoopte de noodige
betrekkingen aan bij de kollegien der Admiraliteiten, bij de Bank, bij
de lands- en stadsinrichtingen, in de koffiehuizen, enz., wierf de
geschiktste voorwerpen aan of stelde de zoodanigen af, die hem geen
genoegzaam vertrouwen inboezemden. Niet met de Onderschouten, maar
onmiddellijk met den Hoofdschout stond hij in betrekking; en kwam bij
deze tweemalen daags zijn rapport doen[4]. Deze bediening was
opengevallen en nu sloeg de Hoofdschout, gelijk ik gezegd heb, de oogen
op Heynsz, om die te vervullen. Hij oordeelde niet ten onrechte, dat
iemand, die zoovele jaren van zijn leven in gezelschap van boeven en
schelmen had doorgebracht, al de loopjes moest kennen, welke zij te baat
nemen (en hiervan had Heynsz reeds een bewijs gegeven door de schrandere
wijze waarop hij, op de Gevangenpoort zittende, den dief der juweelen
had opgespoord): dat wijders Heynsz dit voor zich had, dat hij te
vertrouwen was, en niet besmet door het gezelschap, waarmede hij zoo
lang verkeerd had: en eindelijk, dat hij verscheidene talen sprak en een
beroep dreef, hetwelk hij oogenschijnlijk kon blijven uitoefenen en 't
geen hem overal den toegang bezorgde. Het akkoord was spoedig gemaakt,
want, behalve dat de bezoldiging niet gering was, gevoelde Heynsz in
zich juist die hoedanigheden leven, welke hem voor het aangeboden vak
geschikt maakten. Hij verhuisde dan ook naar Amsterdam en was sedert,
tot zijn dood toe, de getrouwe rechterhand der Justitie. Voor de wereld,
die van deze schikking onkundig was, bleef hij de schilder van beroep,
en voegde bij de winstjes, welke zijn portretten hem bezorgden, nog
deze, dat hij gestoffeerde kamers te zijne huizen verhuurde: 't welk hem
dikwijls in de gelegenheid stelde, verdachte personen op een
gemakkelijke wijze in 't oog te houden, hun bedoelingen te leeren
kennen, en, wanneer het noodig was, hen over te leveren.
Het huis mijns vaders stond, gelijk men reeds vernomen heeft, op den
Cingel, en had van achteren gemeenschap met een gang, in het Klooster
uitkomende. Door deze gang sloop Heynsz tweemalen daags ongemerkt binne
|