oog.) Met de schuiten
van Utrecht:" hier zweeg mijn vader een oogenblik en scheen met zijn
potlood eenige namen aan te schrappen, als van personen, die hij der
bewaking aanbeval: "met de schuit van Weesp: twee officieren van 't
Oranje Regiment: twee deserteurs uit Hanover: (aangeschrapt!)--enz.--Met
de schuiten van Muiden...."--werd ik dubbel aandachtig:
"Met de schuiten van Muiden: hm! hm! de Heer Ferdinand Huyck."
"Ik vat deze gelegenheid aan, UEA. mijn gelukwenschingen aan te bieden,
over de voorspoedige terugkomst van uw Heer zoon."
"Ik dank u.--Wie is die juffrouw Bos: die ik op de lijst vinde?"
Ik begon over al mijn leden te beven: het antwoord van Heynsz stelde mij
echter gerust.
"De dochter van den tabakskooper op den hoek van de Leliegracht."
"Er zijn dan twee Juffrouwen Bos van Muiden gekomen," dacht ik bij mij
zelven: "of het vernuft van Heynsz is verschalkt."
"En die Juffrouw Van Beveren? vervolgde mijn vader: "waar neemt die haar
intrek?"
"Bij uwen onderdanigen dienaar," antwoordde Heynsz: "een aardig meisje
uit Deventer, dat mij door deftige lieden is aanbevolen...."
"'t Is wel!" zeide mijn vader: "Vervolg: wat geven de tijdingen van
buiten?"
"N deg.. 6. De bende, welke weder eenige dieverijen en huisbraken onder
Gooiland heeft bedreven, bestaat uit drie personen, indien namelijk mijn
informatien juist zijn."
Hier werd ik opmerkzaam, gelijk men denken kan. "Het zou nog al kluchtig
zijn, dacht ik, "indien ik den aanval, op mij zelf gedaan, hoorde
vertellen."
"De een," vervolgde Heynsz, "is een Bohemien, een Heiden, met name Peer
Hendriks, alias 't Haentje, en op zijn Heidensch Baerlo. Hij is heden
morgen, zoo ik hoor, door den veldwachter van Bussem geapprehendeerd
geworden:--de tweede is Andries Mathyssen gewezen matroos, de zoon van
een boerin, nabij Oud-Naarden."
"Ik ken hem en zijn moeder," zeide mijn vader: "hij stond vanouds in het
kladboek aangeschreven: _atro carbone notatus_."
"Uw Heer zoon," vervolgde Heynsz, "zal UEA. kunnen vertellen, hoe die
Andries gister-morgen den beest heeft gespeeld in de herberg te Zoest.
Hij is vandaar naar zijn woning gekeerd; maar, toen heden-morgen de
dienaars hem kwamen opsporen, was de vogel gevlogen."
"Hij zal wel in het net komen," zeide mijn vader. "En de derde?" "De
derde, en die zooveel als de voornaamste der bende is, schijnt na al
hetgene men van hem vertelt, niemand anders te wezen als de beruchte
Zwarte Piet, die vroeger i
|