kregen
Heynsz nooit te zien; want aan geen hunner werd de toegang tot mijns
vaders studeervertrek vergund, dan bij de gelegenheid der maandelijksche
schoonmaak: en alleen de gerechtsdienaar, die in de benedengang beidde,
vermocht daar, schoon nooit dan na getikt te hebben, binnenkomen.
Na deze inlichtingen, voor wier wijdloopigheid ik verschoning verzoek,
keer ik tot mijn verhaal terug.
Ik had mij, toen Heynsz, gelijk ik zeide, op de gewone wijze werd
binnengelaten, met zijn stoel zoodanig omgekeerd, dat ik door de hooge
leuning geheel voor zijn oog verborgen was: en, niet nieuwsgierig zijnde
naar de geheimen der Justitie, de gemakkelijkste houding gekozen om
weder in te slapen; maar, gelijk het veeltijds gaat, zoodra men moeite
om te slapen doet, gelukt zulks het minst. Dit ondervond ik ook nu, en
in weerwil van mij zelven moest ik luisteren naar een gesprek, hetwelk
mij in de beginne onverschillig was, doch naderhand des te belangrijker
werd.
"Welnu Heynsz!" vroeg mijn vader, zich weder aan de tafel plaatsende,
waar de ander met betamelijken eerbied voor bleef staan: "wat brengt gij
voor goeds?"
Ik hoorde Heynsz de bladeren omslaan van een zakboekje, waarin hij
gewoon was op te teekenen hetgeen aan de orde van den dag was.
"N deg.. 1," zeide hij; terwijl zijn stijl en tongval den Hollander
verrieden, die, reeds jong zijn land verlaten hebbende, de taal zijner
ouderen wel niet geheel verleerd heeft, maar toch somtijds moeite heeft
het rechte woord te vinden en den volzin behoorlijk te rangschikken: n deg.
1: de Koning van _Corse_ logeert in het wapen van Emden en heeft bij
Kuyt een cabriolet besteld, waarmede hij plan heeft morgen naar
Rotterdam te rijden."
"Hij zal zijn reis nog wat dienen uit te stellen," merkte mijn vader
aan, die insgelijks zijn zakboekje ter hand had genomen, en
aanteekeningen maakte, naarmate de beambte sprak: "wij zullen hem heden
voor zonnenondergang een logement in de gijzeling bezorgen."
"Een Koning in de gijzeling!" dacht ik:--en ik herinnerde mij niet
zonder een sombere gewaarwording, dat ik op mijn reis dien zelfden
Theodoor, met al de eerbewijzingen aan zijn rang verschuldigd, op het
plechtigst in Corsika had zien huldigen en met de kroon vercieren, welke
hij slechts eenen zomer gevoerd had.
"Ma foi!" hernam Heynsz, "indien zijn crediteuren hem laten plakken, zij
zullen lang wachten eer zij blaauw tellen hunne vingers aan zijn geld,
en het zal hen wel verveelen, hem te g
|