ogoed als ik, dat de tijd om mij
te plagen u toch ontbreken zou, daar het rijtuig binnen een paar minuten
voor de deur zal staan."
Ik bedroog mij niet; nauwelijks had ik uitgesproken, toen er gescheld
werd en men het rijtuig kwam aankondigen. De beide dames vertrokken: het
jongere gedeelte van het gezelschap ging uit elkander, en ik trok met
mijn vader naar zijn kamer. Wij spraken een wijl over onverschillige
zaken; maar ziende, dat ik vruchtelooze pogingen deed om de
aanvechtingen van den slaap te bestrijden, gaf mij op nieuw den raad
daaraan geen langer weerstand te bieden. Ik begreep, dat zulks ook het
wijste zoude zijn, en plaatste mij zoo gemakkelijk mogelijk in den
grooten armstoel, dien ik in den donkersten hoek van het vertrek had
geschoven. Mijn vader ging bij het raam zitten en eenige schrifturen
nazien: en het leed niet lang of ik lag in een gerusten slaap gedompeld.
* * * * *
ELFDE HOOFDSTUK.
HETWELK ETTELIJKE POLITIE-GEHEIMEN AAN DEN DAG BRENGT.
Ik had ongeveer een half uur in dezen aangenamen, zorgeloozen toestand
doorgebracht, toen ik half wakker gemaakt werd door drie kleine slagen,
op een bijzondere wijze tegen eene der deuren gegeven.
"Daar wordt geklopt," zeide ik, de armen uitrekkende en willende
opstaan.
"Hou uw gemak," zeide mijn vader: "het is niemand anders als Heynsz, die
mij zijn rapport komt doen. Slaap maar door," vervolgde hij lachende:
"dan geraakt gij niet in de verzoeking van de geheimen der Justitie te
verklappen."
Dit gezegd hebbende stond hij op, haalde een bos met sleutels uit zijn
zak, opende daarmede een deur, welke zich in een hoek van het vertrek
bevond, en liet den zooeven genoemden persoon binnenkomen. Daar deze
geen geringe rol gespeeld heeft in de avonturen, welke ik nog te
verhalen heb, zal men het mij niet kwalijk afnemen, dat ik, tot recht
verstand van het volgende, eenige meer omstandige beschrijving van den
man ter neder stelle.
Het is mij onbewust of Zacharias Heynsz een afstammeling was van zijn
naamgenoot, den dichter, wiens voortbrengselen onze vaderen een tijdlang
bewonderden, maar die, sedert Vondel en Hooft hunne onsterfelijke werken
uitgaven, al spoedig vergeten werd, schoon hij nog lang bij den
Duitschen nabuur als een voorbeeld ter navolging werd aangemerkt. Zeker
is het, dat de Zacharias Heynsz, dien ik gekend heb, niet misdeeld was
van die begaafdheden, welke, zoo hij tot een andere loopbaan ware
bestem
|