as op het punt, van aan Lodewijk te verzoeken, de
Juffer, die ik de eer had gezelschap te houden, niet langer lastig te
vallen, toen de waard, met een glaasje likeur binnentredende, mij de eer
der bekentenis kwam ontnemen.
"Mijnheer!" zeide hij tegen Lodewijk: "een glaasje cognac als 't UEd.
belieft: Mijnheer!" (tegen mij) "als UEd. naar de schuit moet zal het
tijd worden."
"Hoeveel ben ik u schuldig?" vroeg ik, terwijl Amelia intusschen was
opgestaan.
"Sta mij ten minste toe, u tot aan de schuit te brengen...." zeide
Lodewijk, insgelijks opstaande en Amelia zijn arm aanbiedende.
"Zeven gulden vijftien stuivers, wegens betaalde vracht voor UEds.
goed," antwoordde mij de waard: "twee kommetjes koffie en twee
boterhammen....?"
"Twee!" herhaalde Lodewijk, een oog op de tafel werpende, en vervolgens
Amelia en mij aanziende met een blik, die mij deed ontwaren, dat hij
lont begon te ruiken, en die ook den waard deed opkijken.
"Wel ja!" zeide deze: "Mijnheer betaalt immers ook voor de Juffrouw?"
"Voorzeker!" zeide ik, hem twee dukaten ter hand stellende, met verzoek
van mij geld terug te geven: "als UEd. gereed is!" vroeg ik, mij tot
Amelia wendende.
"Nu begrijp ik het!" zeide Lodewijk, met een boozen lach, die mij
machtig veel lust gaf hem op zijn gezicht te trommelen.
"_Heureux mortel!_" voegde hij er bij, het hoofd schuddende en mij
schamper aanziende. "Ik vraag u om verschooning, Mejuffer! Maar waarom
heeft de Heer Huyck mij niet terstond gewaarschuwd, dat ik vergeefsche
moeite deed?"
Ik voelde dat ik rood werd; want ik kon de juistheid dezer aanmerking
van Lodewijk niet ontkennen: "Mijnheer!" zeide ik, op een toon, dien ik
trachtte zoo natuurlijk mogelijk te maken: "ik heb niets over deze
Juffer te zeggen. Een gelukkig toeval heeft mij haar doen ontmoeten: en
haar _familie_ (met nadruk op het woord _familie_) heeft mij verzocht,
daar wij toch eenen weg gingen, wel te willen zorg dragen, dat haar op
reis niets ontbrak. Ik dacht, dat UEd. haar kende, anders zou ik niet
geweten hebben, waaraan uw voorslagen toe te schrijven. Ik heb de eer uw
dienaar te zijn."
"Goede reis samen," zeide Lodewijk: "en ik hoop dat de _familie_ van de
Juffer alle reden zal hebben, over haar keuze tevreden te zijn," voegde
hij er bij, op een toon, die mij verstaan deed, dat hij geen woord
geloofde van al wat ik hem, ik moet bekennen vrij onhandig, verteld had.
Ik antwoordde verder niets; maar, den arm aan Amelia gevende,
|