es maar bedaard," zeide zij: "gij zijt van daag de held van 't stuk
en moogt geen hand uitsteken. Wij zullen wel oppassen, dat alles
voorzichtig de trappen opga, zonder dat er iets breke van al de kostbare
kristalwerken en fraaie porseleinen, die gij ons ten geschenke
medebrengt, en zonder dat de keurige stoffage beschadigd worde, welke
gij mij vereeren wilt om een danskleed van te maken.... Tusschen twee
haakjes, ik hoop, dat gij nog eenige nieuwe rokken en vesten voor u
zelven hebt liggen in een van die koffers; want zoo dat smerige pakje,
't geen gij nu aanhebt, uw eenige gewaad is, mogen wij wel terstond naar
den kleermaker sturen en u, zoolang hij bezig is, achter slot houden;
want een vreemde zou schrikken, zoo hij u zag."
Ik begon te lachen en keek op de huisklok; want het moest, dacht mij,
haast de tijd wezen, dat mijn vader te huis kwam; en ik brandde van
verlangen om hem te omhelzen. Men begrijpt, dat ik terstond bij mijn
komst naar hem gevraagd had. Het antwoord was geweest, dat hij zich
welvarend, en, als naar gewoonte, op het stadhuis bevond.
Het leed ook niet lang, of ik zag den waardigen man de stoep opkomen en
aanschellen. "Wacht!" riep Suzanna: "blijf gij hier! wij moeten even een
grap hebben met vader," en zij snelde naar de voordeur, die zij opende.
"Goeden dag, Santje," hoorde ik mijn vader zeggen.
"Goeden dag, papa! Wat ziet UEd. er bedrukt uit. Is er iets gebeurd?"
"Neen, kind!" was het antwoord: "maar zeg mij, is er nog geen brief van
Ferdinand?"
"Neen, papa! die loopt zeker in Twente de ganzen na om een pen te
krijgen."
"'t Is onbegrijpelijk," hernam mijn vader, terwijl hij, gelijk Suzanna
mij naderhand vertelde, bedenkelijk het hoofd schudde en met een
angstigen blik opwaarts zag.
"Maar kom toch hier, lieve Willem!" riep mijn moeder, die het niet
langer uit kon houden: "hier is veel beter dan een brief."
"Vader! beste vader!" riep ik, den braven man tegensnellende en hem
omarmende.
"Zoo! zijt gij er dan toch?" zeide hij, mij met hartelijkheid aan zijn
borst drukkende: "laat mij u eens aanzien," vervolgde hij, mij zachtjes
van zich verwijderende en aandachtig met zijn doordringende blikken
beschouwende: "gij ziet er wat verhit en vermoeid van de reis uit,"
hervatte hij, na een korte stilte, op een langzamen toon: "maar anders
voldoet mij uw uitzicht wel en gij brengt mij terug hetgeen gij bij uw
vertrek bezat: _mentem sanam in corpore sano_. Gij hebt ons zeker willen
verrass
|