en en ons daarom niet geschreven, wanneer gij te huis dacht te
zijn. Maar gij hadt waarschijnlijk vergeten dat uw vader Hoofdschout
was, en dat ik op mijn avondrapport van gisteren de tijding hebben
zoude, dat men u dien ochtend te Soest gezien had. Ik had u gisteravond
reeds hier verwacht."
"Waart gij daarom gisteravond en heden aan het ontbijt zoo stil en
afgetrokken?" vroeg mijn moeder: "en waarom hier niets van gezegd?"
"Ik wilde geen van u allen ongerust maken," antwoordde mijn vader: "maar
zoo ik Ferdinand thans niet gevonden had, zou ik onmiddellijk een
koerier naar Naarden gezonden hebben; want dan had ik gedacht, dat er
een ongeluk had plaats gehad,--Gij hebt ongetwijfeld te Naarden
gelogeerd, Ferdinand?"
Ik zat op heete kolen; want ik begreep, dat nu de ondervragingen zouden
beginnen, en ik begon de moeilijkheid al te gevoelen van een verhoor,
afgenomen door een vader, dien men niet misleiden wil, en een
Hoofdschout, dien men niet licht misleiden kan. De woorden, die mijn
vader tot mijn moeder gericht had, hadden mij ondertusschen den tijd
gegeven om mij te herstellen: mijn antwoord luidde eenigszins
ontwijkend:
"Ik ben door het slechte weer verhinderd geweest hier gisteren reeds te
zijn, lieve vader! Het heeft hard geregend aan gene zijde van Naarden.
Hebt gij hier geen bui gehad?--Ik heb onderweg moeten schuilen en ben nu
met de eerste schuit van Naarden gekomen."
Er was niets anders dan volkomen waarheid in hetgeen ik zeide, en toch
kromp mij het hart, alsof ik een samenweefsel van logens verteld had.
Mijn vader nam echter volkomen genoegen met deze opheldering.
"'t Is juist zooals ik dacht," zeide hij: "ja, wij hebben hier ook wel
wat regen gehad; maar toch niet zoo erg:--dan, naar ik hoor, moet de bui
in Gooiland veel schade hebben gedaan:--nu, gij zult ons van dezen
middag alles wel wat meer omstandig verhalen."
"Ja!" voegde mijn goede moeder er bij: "gij zult nu ook wel verlangen u
wat op te frisschen. Kom! wil ik u eens naar uw kamer brengen?"
"Wil ik hem den weg niet wijzen, mama?" vroeg Suzanna: "ik zal hem op
geen doolpad brengen."--"Of ik!--of ik!" riepen Letje en Keetje.
"Neen! neen!" zeide moeder, het hoofd schuddende: "gij ijdeltuiten kunt
naar uwe kamers gaan en u kleeden om bijtijds klaar te zijn voor den
eten. Ik zal mijn jongen te recht helpen: 't is lang geleden, dat hij
niet door moeder is naar boven gebracht, nietwaar Ferdinand?"
Ik voelde, dat mijn oogen vochtig werd
|