weder lam maken van het boterhammen snijden; of lust u wellicht onzen
Hollandschen kost niet meer?"
"Wel foei!" zeide ik: "zou mij een boterham niet smaken, met echte
Delftsche boter en Beemster kaas?--En dat nog wel door mijn zuster
bereid!"
"Dat is wel gezegd, Ferdinand! En nu begin ik nogal hoop op u te voeden.
Maar kom! gij vertelt ons niets:--hoe hebt gij uw reisgenoot gelaten? en
waar komt gij nu het laatst vandaan?"
"Dat zijn te veel vragen opeens," zeide ik, het tijdstip, waarop ik met
mijn leugens zou moeten beginnen, zoolang mogelijk wenschende te
verschuiven.
"Neen Santje!" viel mijn moeder in, mij zonder het te weten uit de
verlegenheid helpende: "eerst moet de goede jongen wat te eten hebben:
ofschoon ik u niet raad veel te gebruiken; want uw zuster en ik gaan
naar de avondkerk en wij eten vroeg vandaag."
"Wel dat treft nu ook!" zeide ik: "zoo ben ik te huis, en zoo laat gij
beiden mij weer alleen. Dat gij nu juist in de weekbeurt gaan moet? kan
die kerkgang niet tot aanstaanden Zondag uitgesteld worden?"
"Had ik geweten, lieve jongen! dat gij heden thuis zoudt komen,"
antwoordde mijn moeder, "dan was ik liever gisteravond gegaan; maar het
is nu eens zoo geschikt en uw tante Letje rekent er op, dat wij haar
komen afhalen. Gij zult misschien wel met ons mede willen gaan,
nietwaar? want het zal u ook aangenaam zijn, weder in een Hollandsche
kerk te komen en den goeden God voor uw behoudene terugkomst te danken."
"Waarlijk ja, Ferdinandje!" zeide Suzanna: "dat moogt ge wel doen; want
ik vrees dat gij wel een vrome toespraak noodig zult hebben, en dat het
hoognoodig zal zijn, dat gij den catechismus weder eens opvat; gij hebt
mooi tijd gehad om dien te verleeren."
"Wees maar gerust," hernam ik: wij zullen morgen eens zien, wie van ons
beiden het best zijn vraagboekje in 't geheugen heeft."
Gedurende het laatste gedeelte van dit gesprek, hadden mijn moeder en
Suzanna eenig ontbijt uit de kast gekregen en mij voorgezet. Terwijl ik
bezig was, daarvan te nuttigen, met dien smaak, welken men na een lange
afwezigheid ook aan de eenvoudigste vaderlandsche spijze vindt, en
intusschen de menigvuldige vragen beantwoordde, mij door het jongere
deel der familie gedaan, kwam mijn bagage te huis: en nu stoven allen,
meisjes zoowel als knapen, naar het voorhuis, om de dienstboden te
helpen in het naar boven slepen mijner koffers. Ik wilde mij insgelijks
daarmede bemoeien; doch Suzanna weerhield mij.
"We
|