. Verhaal mij eens, bid ik u, hoe
groot is het huisgezin van uw Heer vader?"
Ik beantwoordde deze vraag, en, van het eene op het andere komende,
geraakten wij van lieverlede in een belangrijk en levendig onderhoud, in
den loop waarvan ik telkens meerdere redenen vond om het gezond verstand
en het edel hart van mijn reisgenoote te bewonderen. Wij brachten alzoo
bijna ongemerkt de lange en vervelende vaart van Naarden tot Muiden ten
einde. Aan die stad gekomen, moet men, gelijk bekend is, de schuit
verlaten om zich in een andere in te schepen. Wij trokken dan te zamen
en gearmd Muiden door, toen een nieuwe gebeurtenis mij stof gaf tot
nieuwe bekommernis over de taak, die ik op mij genomen had, en waarmede
ik mij reeds begon te vereenigen. Onder het voortwandelen hoorde ik
achter ons het klappen van een zweep en het rollen van een rijtuig over
de straatsteenen. Ik zag om: daar reed ons een prachtige koets voorbij,
met vier witte paarden bespannen, en twee lakeien achterop: en, eer ik
nog den tijd had om na te denken, aan wien dit rijtuig behoorde,
herkende ik daarbinnen den ouden Heer Blaek, met zijn hofdichter over--,
en--o spijt!--zijn schoone nicht naast hem. Ik bloosde tot achter de
ooren toe: ik groette:--de Heer Blaek had mij niet opgemerkt;--maar
Henriette had mij gezien, en de koele blik, welken zij bij het
teruggroeten op ons beiden nederwierp, drong mij door de ziel heen.--Zij
had mij herkend: daar was geen twijfel aan;--en wat toch moest zij nu
van mij denken? Ik had haar gezegd, dat ik _alleen_ naar Amsterdam
reisde; en nu had zij mij met een onbekende Juffer gearmd gezien:--en ik
zou mij misschien nimmer in de mogelijkheid bevinden, haar de aanleiding
mijner handelwijze te verklaren.--Zelfs ook dan, al ontsloeg mij de Heer
Bos van alle geheimhouding, wie zou de zonderlinge ontmoetingen, die mij
in deze weinige uren overkomen waren, op mijn woord af verkiezen te
gelooven.
Doch, wat deed het er eigenlijk toe, of Henriette Blaek ons al of niet
gezien had? Haar neef had ons immers gezien en ik hield mij genoeg van
zijn minzame gezindheid te mijwaart verzekerd, om tevens overtuigd te
zijn, dat hij zulks niet verzwijgen zou, althans niet aan zijn
nicht.--En bovendien, welk groot belang stelde ik toch in de gedachten,
die een meisje, dat ik slechts eenmaal gezien had, omtrent mij
koesterde? Ik was immers niet op haar verliefd! Iemand van mijn koel en
bedaard gestel, wien de Franschen zelfs den naam van _le phlegma
|