melia liep zwijgend achter haar vader; en ik sloot den tocht. Wij
namen, in stede van den modderigen hollen weg, een zandpad door de
eikenstruiken, hetgeen op een driesprong uitkwam, waar onze geleider
stilhield.
"Hier moeten wij scheiden," zeide de Heer Bos: "dit voetpad links brengt
u aan de poort van Naarden. Vaarwel Amelia! God behoede u en schenke u
het noodige beleid om de moeilijke taak te volbrengen, die gij op u
genomen hebt."
Dit zeggende drukte hij een hartelijken kus op 't voorhoofd zijner
dochter. Wat haar betrof, zij schreide niet; zij stortte geen ijdele,
doch bij zulk een scheiding toch niet berispelijke klachten uit: maar de
doodelijke bleekheid, welke zich over haar gelaat verspreidde, toonde
niettemin hoezeer haar hart op dit oogenblik leed.
"Wat u betreft, Mijnheer!" zeide de Heer Bos, mij de hand drukkende:
"ontvang mijn voorloopigen dank voor den dienst, dien gij mij bewijzen
wilt. Ik vertrouw u mijn dochter: en gij zult, hiervan houde ik mij
overtuigd, u dat vertrouwen niet onwaardig betoonen."
"Is er niets anders dat ik voor u doen kan?" vroeg ik hem terwijl ik
zijn handdruk beantwoordde.
"Voor het oogenblik niet:--ik heb reeds te veel van u gevorderd;
wellicht meer dan gij zult kunnen volhouden;... doch het zij zooals het
wil!... alleen dit nog!... mocht mij het lot eens treffen, dat mijn
vijanden mij toewenschen, ontferm u dan over mijn ongelukkige
dochter:--wees dan haar voorspraak.... Zorg dan, dat zij in staat
gesteld worde, zich een wijkplaats volgens haar wensen te kiezen."
Ik gaf door een buiging mijn toestemming in dit verzoek te kennen en nam
nu den koffer op, dien de Heer Bos had neergezet en die mij zwaarder
voorkwam dan ik gedacht had, waarop hij na Amelia nogmaals vaarwel
gezegd te hebben, zich met rassche schreden rechtsaf en naar den zeekant
begaf. Wij oogden hem een poos na en sloegen toen zwijgend het
aangewezen pad in, dat ons weldra op den heirweg in de nabijheid van
Naarden bracht. Buiten de poort nam ik een knaap aan, om den koffer te
dragen; bood mijn arm Amelia aan, en bevond mij met haar na verloop van
eenige minuten in de herberg te Naarden.
* * * * *
NEGENDE HOOFDSTUK
BEHELZENDE HET VERHAAL EENER SCHUITREIS VAN NAARDEN NAAR AMSTERDAM.
In de herberg gekomen zijnde, werden wij door den waard in een
zijkamertje gewezen, waar ik terstond voor Amelia en voor mij een paar
kop koffie en boterhammen bestelde; en de vraa
|