hend, met
toenemende belangstelling.
"Weet-e gij wel, bazin Van de Weghe, dat het zeer veel voor u weerd is,
van zulk eene goede kennis, ik zou aast zeggen: zulk eene goede vriendin
van voornamen uize te ebben?" keek hij plotseling gewichtig op.
Opnieuw begreep Rozeke hem maar half, maar zij knikte toch toestemmend
en antwoordde ietwat schuchter:
"Ba joa 't e-woar, miester? Z'he zij mij lijk altijd nog al wel keune
verdroagen."
"Ja ja, ik wil 't gelooven, ik wil het wel gelooven," herhaalde hij, als
voor zichzelf, de laatste kaarten omkeerend.
En eensklaps keek hij haar strak en ernstig aan, terwijl hij eenigszins
verbitterd uitriep:
"Ad ik destijds zulke ooge bescherming genoten, dan zou er van mij wel
wat anders geworden zijn dan de rustende dorps-oofdonderwijzer die ik nu
ben!"
Rozeke, die steeds naar een onderwijzer,--en vooral naar een hoofd-
onderwijzer--als naar een overheid, met vereering had opgezien, keek hem
ietwat verwonderd aan.
"Ik vinde schoolmiester toch wel 'n scheune ploatse, miester," waagde
zij.
"Ja zeker, zeker!" riep hij eensklaps trotsch uit; "schoon is het zeker,
het is eene ooge en edele betrekking, maar eene welke de meeste
menschen, op het platteland althans, ongelukkiglijk doorgaans niet oog
genoeg waardeeren!"
Betrekking,... waardeeren ... opnieuw kon Rozeke die hoogdravende
woorden niet begrijpen; maar 't ergste was dat ze nu ook volkomen van
hun onderwerp afdwaalden, en zij nam moed en vroeg hem eindelijk,
terwijl hij even weer belangstellend de kaarten overzag:
"En da Fransch, miester, he-je 't gij keune lezen? weet-e gij wat dat 't
es?"
"Ah, juist, ter zake!" zei hij.--Hij schoof de prentkaarten op zij, nam
de sportrevue weer op, ontrolde en ontvouwde die gewichtig en begon te
oreeren:
"Deze gelukkige jonge echtgenooten bevinden zich op hunne speelreis in
het zuiden van Frankrijk, in eene streek waar het altijd lente of zomer
is, waar jaar in jaar uit, ten allen tijde, de schoonste bloemen bloeien
en waar de boomen nooit unne bladeren verliezen. Al deze prentkaarten,
ter uitzondering van twee,--deze twee, die uit het noorden van Italie
komen,--en ook dit tijdschrift, zijn afkomstig uit Nizza en omstreken,
waar iederen winter, van November tot Mei, het rijke volk van heel de
wereld bij duizenden en duizenden zich komt verlustigen. De
sinaasappels,--de appelsienen, zooals de menschen hier ter streke die
schoone vrucht in unne onwetendheid noemen--groeien daa
|