r te gemoet en stamelde, terwijl deze met
scherpen blik van uit de hoogte op hem nederzag:
"Mher Burchard, duid mijne stoutheid niet ten kwade. Welke tijding is er
toch gekomen?"
"Weet gij het?" vroeg de ridder met eene stem die uit eenen kelder
scheen op te klimmen.
"Neen, heer."
"Ik even min. Gij verveelt mij; ga uit mijnen weg!"
Hij deed door zijnen zuren blik den verbluften zwaardveger terugdeinzen
en richtte zich, zonder meer acht op de omstanders te geven, naar de
poort der proostdij.
Hij stapte onder eenen langen zuilengang door, duwde eene deur open en
trad in eene zaal waar een twaalftal ridders rondom eene tafel zaten,
bij welke een paar groote leuningstoelen ledig stonden, als wachtte men
hier op twee voorname personen.
"Welnu, wat is er ophanden?" vroeg Burchard, nadat hij den ridders eenen
korten groet had toegestuurd.
"De graaf is terug uit Aquitanie[18]", antwoordde hem Segher Wulf. "Het
Fransche leger is te Atrecht aangekomen. Onze ridders zullen nog daar
blijven; want de koning van Frankrijk vreest eenen aanval der Engelschen
uit Normandie; maar de graaf komt overmorgen te Brugge."
Eene uitdrukking van ongenoegen trok Burchards lippen te zamen.
"Waar is de proost?" vroeg hij.
"Hij is bezig met het schrijven van eenige bevelen; hij zal aanstonds
komen."
"En de kastelein?"
"Die is met hem."
Burchard zette zich zoo zwaar neder dat de eiken stoel onder hem
kraakte, als ginge hij breken.
"Het schijnt dat de komst van onzen graaf u niet verblijdt?" bemerkte
Segher Wulf.
"De komst van den graaf is mij onverschillig" mordde Burchard.
"Waarom ziet gij er zoo ontevreden uit?"
"De Isegrims komen met hem?"
"Natuurlijk."
"En zijn duivel Tancmar insgelijks."
"Altijd even grimmig, mher Burchard?" lachte Yorg Koevoet, een der
aanwezige ridders. "Wat vreest gij van de komst des graven? Toen hij ten
oorlog trekken zou heeft hij eenen algemeenen landsvrede doen uitroepen
en ons gelast in zijne afwezigheid over de openbare rust te waken.
Hebben wij deze zending niet trouw volbracht? Gij zelf, mher Burchard,
hebt gij niet toegestemd om uwen twist met den hofraadsheer Tancmar
opgeschorst te laten tot des graven terugkeer!"
"Ja, ja, tot mijne groote schande", antwoordde Burchard gramstorig.
"Tancmar had voor den oorlog mij een gedeelte mijner gronden ontnomen.
Ik heb het hem voorloopig laten behouden, om den landsvrede niet te
breken, zooals gij zegt, mher Yorg; maar wat ge
|