nek hebben en
in eeuwige slavernij zijn gedompeld."
"Verstikke mij de nachtmare!" riep Burchard. "Indien wij door onze
lankmoedigheid...."
"Zwijg, mijn neef, laat mher Isaac ten minste voortgaan", onderbrak hem
de proost. "Wat heeft deze pocherij der Isegrims te beduiden? Wij zijn
er aan gewend. Waarom zou ze ons nu verwonderen als iets nieuws?"
"Het zijn de Isegrims niet meer alleen", hernam Isaac. "De koning van
Frankrijk en de voornaamste ridders, die hem omringen, moeten zich
sedert eenigen tijd met de zaak der Kerels bezighouden; want zij spreken
er van en beslissen den twist met de Walsche spreuk: _pas de terre sans
seigneur, geen grond zonder heer_".
"Bij Loki en zijne horens! wat is dit voor eene taal?" riep Burchard.
"Is elk vrij man niet meester van den grond die hem toebehoord? De
Fransche koning? Ha, ha, de Fransche koning bemoeit zich met onze zaken?
Niet genoeg dat men ons slaven wil maken, onze dwingeland zelf zou slaaf
zijn van eenen vreemden vorst! Het is om te barsten van schaamte!"
"In dit geval blijft ons niets anders te doen dan geheel Kerlingaland te
wapen te roepen", zeide Willem Van Wervick. "De schermzeis uit de
scheede getogen voordat het te laat zij!"
"Ja, en zonder toeven al de burchten afbranden, die onze vijanden, om
onze vrijheid te bedreigen, te midden der Ambachten hebben gebouwd!"
voegde Burchard er bij. "Ik heb omtrent Eerneghem, in de bosschen,
tweehonderd Houtkerels, echte Blauwvoeten, die snakken naar den strijd."
"Heeren, ik kan u niet genoeg de voorzichtigheid aanbevelen", zeide de
proost, "u bovenal, mijn oploopende neef Burchard! Ontijdig geweld redt
geene zaak, zelfs niet de rechtvaardigste. Houd u stil; blijf bedaard,
zooals het een redelijk man betaamt."
Een somber gegrol ratelde in Burchards keel. Hij zou zulke berisping van
geenen anderen man op aarde verdragen hebben; maar de proost, die als
hoofd der Erembalds recht had om hier te gebieden, gaf geene acht op
zijne spijt.
"Vrienden", ging hij voort, "ik beken dat de berichten, ons door mher
Isaac Van Reninghe aangebracht, in schijn, ten minste, van aard zijn om
u te kwetsen en te verbitteren; maar gelieft in te zien dat wij nooit
iets anders dan zulke grootspraak vanwege de Isegrims te verwachten
hebben."
"Ja, maar het is nu veel erger dan te voren", wedersprak hem Isaac. "Er
moet eene geheime reden tot den eensklaps aangegroeiden overmoed der
leenheeren bestaan. Kondet gij het hooren, vrienden, hoe o
|