t moest gaan, drukte Robrecht ontsteld
de hand en verwijderde zich.
De jongeling zette met zekeren haast zijnen weg huiswaarts voort, door
de St-Jacobsstraat; maar na eene korte wijl begon allengs zijn stap meer
en meer te vertragen en zijn hoofd voorover te hellen, als wierd zijn
geest bezwaard door duistere gedachten.
Toen hij achter St-Christoffelskapelle kwam, bleef hij staan en keek
aarzelend in het ronde, als wist hij niet meer welken weg hij zou
inslaan om zich naar zijnen Steen te begeven.
In stede van de Markt over te gaan, keerde hij ter linkerhand, stapte
over de Kraanbrug en daalde eene nauwe straat af, totdat hij de
Spiegelrei bereikte.
Hier naderde hij den boord der vliet, staarde eene lange wijl in de
diepte van het heldere water en zette dan zijne droomachtige wandeling
voort onder de hooge olmen die de kade overlommerden.
Eindelijk liet hij zich, als afgemat van denken, op eene steenen bank
nederzakken, en bleef daar met den blik ten gronde zitten.
Zijn lot was dus beslist, afdoende en voor altijd beslist! Hij had zich
onderworpen aan de onverbiddelijke wet des plichts; hij had moed en wil
getoond en zich jegens Palcida en hare ouders op zulke wijze gedragen
dat zijn oom over hem moest tevreden zijn. In den eerste had deze
overtuiging hem verblijd en getroost: maar nu die eerste worsteling was
doorgestreden en hij zich alleen bevond met zijne gedachten, was allengs
weder het beeld van Dakerlia in zijnen geest opgestaan. Zijne droomen
schetsten hem nu voor de oogen het stil en gelukkig leven dat hij hadde
gesleten indien hij tot aan het graf had mogen vereenigd blijven met de
zoete speelgenoote zijner eerste jaren, met de teedere maagd wier beeld
zijn hart gansch had ingenomen en het nog onverwinbaar beheerschte, hoe
hij ook poogde, in het gevoel des plichts, krachten te vinden om het te
verjagen. Ach, nu hij eeuwig vaarwel aan den schoonsten droom zijner
ziel had gezegd, nu las hij met klaarheid in zijnen eigen boezem, nu kon
hij afmeten wat hij had verloren en welke schrikkelijke opoffering het
noodlot hem had afgedwongen! Zijne goede zuster Witta, de arme weeze,
welk zou voortaan haar lot zijn? Met de trotsche Placida zou zij niet
lang kunnen wonen zonder zich vernederd te gevoelen. Zij zou dus
heengaan en bij magen of vreemden eene toevlucht tegen de droeve
eenzaamheid moeten zoeken. Met Dakerlia hadde zij aan de zijde eener
zoete vriendin, eener teedere zuster geleefd. Welk huisgezin war
|