e grove boeren als hunne gelijken te erkennen. In welk oord der
wereld vindt men nog zulke monsterachtige inrichting?"
"Ja, ja, ik denk er dikwijls aan", mompelde de graaf, "maar de Kerels
hebben een geschreven recht dat ik, bij mijne troonsbeklimming, heb
gezworen te eerbiedigen."
"Wat doet het? Is alles op aarde niet van natuur veranderlijk? En zou
een vorst gedwongen zijn te eerbiedigen wat schadelijk is voor zijn land
of wat inbreuk doet op zijne wettige overheid?"
"Het is eene zaak van tijd, heer hertog", antwoordde de graaf zeer
bedaard. "De wetten van het zoogenaamd Kerlingaland zal ik veranderd
krijgen; het is zelfs, ik beken het, een voornaam doel van mijn streven;
maar ik wil mijn gansche graafschap niet overdekken met bloed. De zaak
is moeielijker dan gij meent. Misschien zal ik door geduld en
voorzichtigheid meer bekomen dan door geweld."
"De koning, mijn broeder, heeft u de hulp van zijn leger aangeboden. Men
kon dit trotsche gebroed in weinige dagen verpletten en voor altoos
terugwerpen in de dienstbaarheid, waar het nooit hadde mogen uit
opstaan."
"Dit is de groote vraag", mompelde graaf Karel in zich zelven. "Zijn de
Kerels van Vlaanderen wel ooit dienstbaar geweest?"
"Maar wat slag van volk is dit dan, en van waar zijn ze hier te lande
gekomen?"
"Daarover zou de oude Littra, een geleerd kanunnik van St-Donaas te
Brugge, u beter dan ik bescheid kunnen geven," antwoordde de graaf. "Hij
weet uit de oude kronieken wat er in vroegere eeuwen is geschied.
Volgens hem wonen de Kerels reeds van den tijd der Romeinen in
Vlaanderen, en zijn hetzelfde volk als de Angelsaksen, die eertijds
onder hunne aanleiders Hengist en Horsa het Britsche eiland, dat is
Engeland, veroverden."
"In uw graafschap vindt men dus volkeren van verschillig geslacht?"
"Toch niet, heer hertog: al de bewoners van Vlaanderen zijn van
Germaanschen oorsprong; en is er eenig plaatselijk verschil in hunne
spraak, zij hebben toch eene gemeene taal, welke zij Dietsch noemen en
die in al de landen langs de zee wordt gebezigd, van Denemarken af tot
op de grenzen van uw hertogdom Normandie."
"Dus zouden de Kerels van hetzelfde volk zijn als de Saksische bewoners
van Engeland?"
"Het moet zijn, hertog; want de taal, de zeden en de wetten der Kerels
hebben nog eene opmerkelijke gelijkenis met hetgeen men desaangaande in
Engeland vindt."
"Maar zijn ze dan nog zoo machtig en talrijk dat gij vreest ze tot
onderwerping te dwingen
|