e op de
gansche wereld gelukkiger geweest? Een hemel van genegenheid, van
vriendschap en van liefde! En nu, wat zou het zijn?... Maar er was niet
op terug te keeren. Zijn hart bloedde en stortte nog eens zijne treurnis
uit. Voor de laatste maal! Hij was man en zou zijnen plicht vervullen.
Het beeld van Dakerlia zou hij uit zijn hart rukken, zijn vorig leven
vergeten, en pogen gansch en oprecht de echtgenoote te beminnen die het
lot hem had gegeven.
Dit waren de gepeinzen van den lijdenden jongeling, daar hij onder de
boomen, op de steenen bank, gansch bewusteloos van het overige der
wereld, eenen smartelijken strijd tegen zijn eigen hart voerde.
Bij het einde dezer overweging ontsnapte hem een diepe zucht, en nog
meer helde zijn hoofd voorover onder het gewicht der smart.
Terwijl hij daar beweegloos zat, naderde van den kant der Engelsche
straat een ander ridder. Zoohaast deze mher Sneloghe herkende, bleef hij
verrast staan en beschouwde hem met oogen waarin haat en nijd schenen te
vlammen. Van dit bitter gevoel moest zijn hart overstorten; want zijne
scherpe lippen trokken bevend tot eenen grijns te zamen.
Na eene wijl dus met eene soort van booze vreugde op Robrecht te hebben
gestaard, gaf hij zijn gelaat eene treurige, doch minzame uitdrukking en
trad langzaam tot de steenen bank.
Onder het murmelen eener groetenis zette hij zich neder met eenen diepen
zucht en zeide:
"God zij dank dat Hij mij den eenigen mensch laat ontmoeten die mij kan
troosten. Robrecht, ik ben ongelukkig, diep ongelukkig O, mocht ik door
u vernemen dat alle hoop mij niet is ontnomen!"
"Wat wilt gij zeggen? Ik begrijp u niet", mompelde mher Sneloghe.
"Robrecht, wij zijn vrienden. Laat gij mij toe u iets te vragen?"
"Waarom niet? Spreek vrij, Disdir."
"Robrecht, Dakerlia is schoon, niet waar?"
"Welke vraag! Dit weet toch iedereen."
"Ik bemin haar uit al de kracht mijner ziel; zonder hare wederliefde kan
ik niet leven."
Mher Sneloghe zag hem verwonderd aan.
"En Dakerlia bemint u niet?" murmelde hij. "Het is pijnlijk inderdaad."
"Ha, zij zou zoo koel en zoo wreed niet voor mij blijven", kreet Disdir
Vos met eene nijdigheid welke hij poogde te bedwingen "maar, eilaas, zij
bemint iemand anders! Kent gij dien gelukkigen sterveling, Robrecht?"
"Kom, kom, mijn vriend Disdir", antwoordde mher Sneloghe, treurig
glimlachende, "waarom dus met linksche omwegen mij ondervragen? Wees
openhartig. Gij wilt zeggen dat ik bet bele
|