geweest, zooals overigens al de
barbaren, die naar het zuiden afzakken, de Romeinen uit Gallie, dat is
uit Frankrijk, hebben verdreven. Nu toch, door verloop der eeuwen en
door de meerdere beschaving der wereld, heeft in Frankrijk, in
Duitschland, in Italie en zelfs in het grootste gedeelte van Vlaanderen
het volk zijne vrijheid verloren en zijn de dorpers, arbeiders en alle
laaggeboren lieden den heeren en edelen ondergeschikt en dienstbaar
gemaakt. Meent gij dat de Kerels, zoo weinig sterk als afzonderlijk
volk, alleen wetten en inrichtingen zouden kunnen behouden, die de
gansche ridderschap moet aanzien als eene inbreuk op de vorstelijke
macht en op de overheid die den edelgeborenen toebehoort?"
"Maar het is nu misschien sedert twee eeuwen dat de Kerels hunne
vrijheid te verdedigen hadden", bemerkte Rijkaard. "Mij dunkt, dat ze
daardoor niet zijn verzwakt."
"Inderdaad, maar nu nadert wel zeker hun einde. Tot den dag van heden
bestond onder de ridders van Frankrijk en van Vlaanderen veel
verdeeldheid. Zij hadden geen hoofd, dat hen kon leiden en gebieden. Dit
hoofd is nu de machtige en gevreesde koning van Frankrijk. Zoo, aan een
opperhoofd gehoorzamende, zal de ridderschap, door hare eendracht
alleen, elke zucht naar onafhankelijkheid verstikken, die ergens uit den
schoot van het dorpere volk mocht opstijgen; en waar nog iets van de
oude vrijheid der onedelgeborenen overblijft, daar zullen wij deze
laatste sporen der barbaarsche wetten onmeedoogend vernietigen. Het is
te zeggen dat de Kerels welhaast tot de dienstbaarheid zullen worden
gedwongen."
"En zijt gij voornemens dit doel met geweld pogen te bereiken?"
"Met list en geweld."
"Maar het is eene schandelijke valschheid!" riep Rijkaard met
verontwaardiging uit. "Gij en de andere ridders, de graaf zelf, hebt
voor uw vertrek de Kerels laten gelooven dat men hun voortaan hunne
vrijheid niet meer zou betwisten!"
"Wanneer men naar verre streken ten oorlog trekt, moet men den vrede
achter zich in het land laten", antwoordde Tancmar met eenen slimmen
glimlach.
"En nu zou onze heer graaf de Kerels bedriegen?"
"Neen; dat zulks voor alsnu ten minste zijn inzicht zij, zou ik niet
durven beweren. Maar vergeet niet dat onze heer graaf eenen heimelijken
wrok tegen de Kerels in het hart draagt, omdat vele Ambachten en zelfs
eenige Erembalds, in den oorlog voor de Kroon, Willem van Loo tegen hem
hebben geholpen. Hij wenscht daarom insgelijks de Kerels onderjukt
|