vernietigen ... Nu, vaarwel, tot dezen namiddag. Overweeg met wijsheid;
want het lot uwer eenige dochter en de eer van uw geslacht hangen van de
beslissing die gij zult nemen." Onder het uitspreken dezer woorden was
hij tot de poort genaderd. Hij drukte nu de hand van zijnen gezel en
verliet sher Rijkaards Steen.
Placida's vader keerde terug tot de zaal en liet zich daar op eenen
stoel nederzakken. Hij legde zich de hand op het voorhoofd schouwde eene
wijl denkend ten gronde en murmelde dan:
"Arme Kerels! Zij arbeiden in vertrouwen, zij bevaren de zee, zij
beploegen den grond, zij weven, zij drijven handel, zij openen zoo voor
Vlaanderen de bronnen van welvaart en rijkdom, terwijl heerschzuchtige
lieden hunnen ondergang smeden!... Tancmar is de geboren vijand der
Erembalds en, om dezer macht te breken wenscht hij de Kerels onderjukt
te zien. Maar onze graaf zal zijne kroon aan de uitvoering dezer
onrechtvaardige ontwerpen niet gaan wagen. Hij is een wijs en edelmoedig
vorst ... Evenwel, wie weet, eilaas, welke gedachten de koning hem kan
hebben ingeboezemd De Fransche ridders begrijpen niet dat geheel een
volk uit vrije mannen kan bestaan. De geest van onafhankelijkheid, dien
de Kerels tegenover elkeen, zelfs tegenover den vorst toonen behaagt
onzen graaf niet ... Zoo Tancmar mij de waarheid had gezegd? Ik ben
vader: mijn kind mag ik niet opofferen ... Maar indien Tancmar mij had
bedrogen? Droeve onzekerheid!"
Hij stond op en begaf zich met tragen stap naar den tuin, intusschen
zeer bezorgd om te weten welke houding hij nu jegens Robrecht Sneloghe
zou aannemen; maar bij geluk vond hij den jongen ridder bezig met eene
groetenis uit te spreken, om voor dien dag afscheid van zijne verloofde
te nemen. Hij meende te bemerken dat, terwijl Robrecht tot vaarwel
Placida de hand drukte, zijne dochter haren toekomenden echtgenoot eenen
blik toestuurde vol teedere minzaamheid. Dit gezicht bedroefde hem nu,
om reden dat de liefde, indien zij met zekere innigheid tusschen de
jongelieden ontstond, hem het te nemen besluit oneindig moeielijker zou
maken, in geval hij zich gedwongen zag voor het geluk van zijn kind bet
ontworpen huwelijk te breken.
Tot Robrecht naderende, zeide hij:
"Gij verlaat ons, mijn vriend? Het is waar, gij zijt reeds een paar uren
hier, en er zijn tijdingen gekomen die van elk onzer eenige werkzaamheid
eischen. Gij weet ongetwijfeld reeds dat onze heer graaf overmorgen in
Brugge komt?"
"Ja, mher Van
|