t aan de deur.
Hier zeide zijn broeder Hacket in stilte tot hem:
"Maar, proost, waarom verbergt gij den toestand der zaken? Onze
berichten zijn niet zoo geruststellend als gij het voorgeeft."
"Wat wij te vreezen hebben is dat de Kerels der Ambachten in beroering
geraken. Dit zou de graaf ongunstig stemmen en de Isegrims in de hand
werken. Met zulken onvoorzichtigen woestaard als onze neef Burchard,
kunnen wij de waarheid niet gansch openbaren. De minste genster ware
genoeg om het vuur van eenen ontijdigen opstand in Kerlingaland te doen
ontvlammen. Ga zonder kommer, broeder, en gelief den deurwaarder te
zeggen dat men den voorschepen binnenlate."
De kastelein drukte hem de hand en verwijderde zich.
Een voornaam en rijk poorter, die als voorschepen of burgemeester aan
het hoofd van het stadsbestuur stond, trad in de zaal en groette den
proost, terwijl deze hem minzaam eenen zetel aanbood.
Toen beiden gezeten waren, zeide de oude Bertulf:
"Heer voorschepen, dringende bezigheden, zooals gij aanstonds zult
begrijpen, laten mij niet toe ten uwent te gaan; daarom deed ik u bidden
u ten Burg te willen begeven. Ik moet u melden dat onze heer graaf
overmorgen in Brugge komt...."
"Ik weet het reeds, heer proost", bemerkte de voorschepen.
"Gij weet het? Heeft dan de graaf u insgelijks eenen bode gestuurd?"
"Neen, maar de hofraadsheer Tancmar Van Straten bracht zelf mij de
tijding."
"De raadsheer Tancmar?" herhaalde Bertulf met zichtbare bekommerdheid.
"Ja, en tevens de hofbottelier Walter Van Lokeren."
"Zij hebben wel veel haast om in Brugge te verschijnen, heer
voorschepen."
"Inderdaad."
"Brachten zij u ook eenige bijzondere bevelen van den graaf?"
"Bevelen wel niet; maar zij raadden mij aan eene houten trede op de
markt te doen timmeren om daarop de sleutels der stad den graaf te
overhandigen alsof hij eene eerste intrede deed. De reden daarvan is dat
eenige voorname Fransche ridders onzen vorst zullen vergezellen en hij
verlangt dat zijn onthaal zoo plechtig mogelijk geschiede. Ik zie geen
beletsel om onzen heer graaf hierin te vergenoegen. Daarenboven, ik zal
de poorters uitnoodigen hunne huizen op den doortocht van den stoet met
alle mogelijke pracht te versieren."
"Ik hoor wel dat voor alles naar behooren zal gezorgd worden", sprak de
proost. "Het spijt mij u zoo verre te hebben doen komen, dewijl ik u
niets anders te zeggen of te raden had."
De voorschepen stond op.
"Alzoo de raads
|