l nu en dan een zwakke weerlicht uit den
schoot der donkere streep opwalmde, begreep ik niet waarom de schipper
onmiddellijk ongerust werd en met stille stem geheimzinnige bevelen aan
zijne bootsgezellen gaf. Maar de wolk groeide al spoedig tot eenen
zwarten berg aan, schoot als een loodvervige muur voor de zon,
ontplooide zich over den ganschen hemel en dompelde ons in eene
angstwekkende duisternis. Onder voorwendsel dat het sterk zou regenen,
had men mijnen vader en mij naar beneden in de kamer van het schip doen
gaan. Daar hoorden wij weldra doffe, doch akelige donderslagen. Het
bliksemlicht was zoo hevig dat het ons scheen te willen verblinden. Tot
dan besefte ik niet dat eenig bijzonder gevaar ons bedreigde; want het
schip lag stil en rustig, dacht mij. Ik geloofde mijnen vader die poogde
mij te overtuigen dat hier geene reden bestond om ongerust te zijn, en
ik toonde mij zelfs zeer tevreden, omdat iets nieuws de eentonigheid
onzer reis ging onderbreken.... Maar, Witta lief, eenige oogenblikken
daarna zat ik nevens mijnen vader geknield, hem met de eene hand
vasthoudend om niet te vallen, en de andere in de hoogte heffende om 's
hemels bijstand af te smeeken. Een woedend orkaan was over de zee
gerezen en hief nu de golven tot bergen in de hoogte. Het schip
slingerde heen en weer, het draaide, het wentelde, het kraakte! Tweemaal
werd ik met mijnen vader tegen den wand geslagen; doch wij stonden
telkens op om nog inniger te bidden. Donder, hagel, wind huilden
daarbuiten, als ware het einde der wereld verschenen...."
"O, mijn God!" zuchtte Robrechts zuster, "ik beef! Het koude zweet staat
mij op het voorhoofd! En gij zijt niet van schrik gestorven, Dakerlia?"
"Het is dan, Witta, dat ik Onze-Lieve-Vrouwe van Brugge mijn gouden
kruis met de groene smaragden heb beloofd op te dragen, indien zij
mijnen vader en mij geliefde tegen dezen akeligen dood te beschermen.
Zij heeft mijn gebed verhoord. En ik, zoohaast dezen morgen de zon was
opgerezen, ben met mijnen vader ter kerke gegaan om er de gedane gelofte
te vervullen. Wij zijn zeer lang blijven bidden en danken ... en dit is
de reden waarom ik zoo laat tot u ben gekomen."
"Maar Dakerlia", murmelde Witta, "dit is een verbazend mirakel! Viel het
schrikkelijk onweer zoo eensklaps door de voorspraak van
Onze-Lieve-Vrouw?"
"Neen, het duurde nog lang voort; maar het verminderde allengs. Ik werd
ziek van de zeekwaal en bleef dien geheelen nacht te bedde, schrikkelijk
li
|