oo onmeedoogend voor mij zijn. Durf zeggen
dat gij niet reeds uwe keus hebt gedaan!"
Een hevige schaamteblos kleurde het voorhoofd der maagd. Zij voelde zich
gekwetst, aanzag Disdir met fieren blik en antwoordde:
"Wat geeft u de stoutheid om dus beschuldigend mij te ondervragen? Zijt
gij een eerlijk ridder en een Kerel? Waarom vergeet gij dan dat ik eene
vrouw ben en recht heb op uwen eerbied?"
"Nu, durf spreken!"
"Verwijder u, verlaat mij!" gebood de jonkvrouw op ontzagwekkenden toon.
"Ja, ik zal mij verwijderen!" gromde Disdir, uitzinnig van spijt. "Ik
weet wel wie het is die mij belet in uw hart de minste plaats te vinden,
omdat hij het geheel vervult. Robrecht Snelhoge, niet waar? Hij is een
Erembald, hij is machtig, rijk als een vorst; en de hoop dat gij nevens
hem zult schitteren...."
"Onbeschaamde, gij verzaakt zelfs mijne achting!" onderbrak de maagd met
gramschap. "Ga uwen weg; ik verbied u mij nog ooit het woord toe te
sturen!"
"Ach, vergiffenis, medelijden!" smeekte Disdir, die beefde onder den
vertoornden blik der maagd. "Laat mij eene vonk, eenen schemer slechts
van hoop!"
"Mijnen vader zal ik verzoeken u mijn verbod te doen eerbiedigen; en wij
zullen zien of gij den ouden krijgsman zult durven trotsen en zijn kind
blijven hoonen."
"Doemenis, doemenis!" kreet Disdir, van vertwijfeling de vuisten
wringende. "Gij veroordeelt mij tot eeuwige wanhoop?... Ah, neen, neen,
mijne vrouw zult gij worden, Dakerlia!"
En onder het uiten dezer woorden keerde hij zich om en liep met hevige
gebaren terug in de straat.
De jonkvrouw hield vol ontroering den blik nederwaarts en stapte in
gepeinzen voort. Het was haar bang om het hart en zij schudde soms het
hoofd in pijnlijken twijfel. Niet omdat de laatste woorden van mher Vos
haar verschrikten; want zij kende hem als een grootspreker wiens
overdrevene woorden en wiens bedreigingen weinig te vreezen waren; maar
hij had haar iets gezegd dat haar als eene angstwekkende veropenbaring
had getroffen.
Robrecht Snelhoge!--Disdir had deze beschuldiging ongetwijfeld op een
ijdel vermoeden gegrond; de schijn had hem bedrogen?
Als gebuurkind en vriendinne was Dakerlia, om zoo te zeggen, met
Robrechts zuster opgevoed geworden. Van hare eerste stappen in het leven
had zij Robrecht aan hare zijde gezien, en zij was allengs gewoon
geworden hem als eenen broeder te beschouwen. Ofschoon eenige jaren
ouder dan zij, had hij gedurende hare kindsheid wel dikwijls ha
|