* * * * *
Belzemien en Coben waren eenigszins van hun ontroering bijgekomen;
Bruuntje, Leonie en Pierken waren weer, onder den invloed van
verschillende en afwisselende gevoelens, naar hun werk; en Leontine
en Standje verschenen opnieuw, als gewone menschen in hun
dagelijksche kleeding in den boomgaard, toen eensklaps, in de
zachte, warme, stille lucht, wijd over de rust der weelderige
lentevelden, een ver en traag klokkengetamp weergalmde.
Aandachtig-luisterend keken de broeders op. Was dat de doodsklok
niet! Zij stonden even roerloos in het gras, onder de bloeiende
kruinen, en meteen wisten ze 't: ja, het was de doodsklok, en wel
de doodsklok voor een overledene met vermogen, "veur ienen mee 'n
ziele" zooals de menschen zeiden.--O, zou Tante misschien
plotseling...
Zij hadden niet den tijd hunne beschouwingen daarover uit te
spreken. Eensklaps kwam Cordula hijgend om den hoek van 't huis met
opwaaiende mantelslippen aangerend, en zij riep van verre, met holle
stem en strakke, donkere oogen:
--Tante es deud!... Hoast ulder; kliedt ulder op ulder best en kom
seffens mee mij mee bij den notoarus om 't testament t' heuren
aflezen!"
Het was een heftige, onverwachte opschudding! Wanneer was ze dood?
Hoe was ze dood? Waarom was niemand bijtijds komen waarschuwen? De
ontstelde vragen kruisten door elkaar, al het overige was ineens
vergeten; meid en knechts lieten hun werk liggen om te komen hooren;
de broers, Leontientje, Cordula, liepen zenuwachtig, als verloren
heen en weer; en het geval werd hun in zijn omstandigheden al niet
duidelijker: zij begrepen slechts helder de gewichtige gebeurtenis,
het feit op zichzelf, dat Tante plotseling gestorven was en dat zij
als erfgenamen onmiddellijk bij den dorpsnotaris opgeroepen werden
om er Tante's testament te hooren voorlezen.
--Ala toe, hoast ulder, hoast ulder, we moeten d'r direkt noartoe!
herhaalde steeds Cordula, gejaagd en opgewonden.
Rechts en links holden zij uit elkaar, Leontientje naar de "beste
kamer", de broeders naar den zolder.
--Wa es da hier? Wie het-er hier mee natte voeten over de vloer
geleupen?" riep knorrig Cordula, toen zij in de keuken kwam.--Kijk
ne kier, hier, noar de beste koamer toe, en doar, noar de zolder!"
Doch niemand gaf een antwoord. Zij dachten al niet meer aan 't pas
gebeurde; en zelfs Cordula drong niet aan, geheel en al door 't andere
in beslag genomen. Zij stond daar even roerloos-aarzelend
|