arms en bienen te gelijk. Moar niet te ziere, niet te
ziere! Stillekes, op ou gemak. Ge 'n moet moar zjuust doen lijk nen
oakpuit"(1).
[Noot van de schrijver:
(1) Kikvorsch.]
Leontientje broddelde en plonsde, het water spatte schuimend op, zij
kreeg een gulp in den mond, stikte, spuwde, rechtte zich weer,
omgoten door het indiscreet plakkend nachtkleed, overeind. Standje,
gek van bekoring, kon er zijn oogen niet van afwenden, Coben en
Belzemien hielden zich hijgend aan de takken van een wilg geklemd om
niet in het water te storten en merkten zelfs de tegenwoordigheid
van Bruuntje, Leonie en Pierken niet, die ook onweerhoudbaar waren
komen kijken. Bruuntje's fijn gezicht, met donker oog en zwaren
knevel stond, onder een onbeschrijfelijken glimlach, als 't ware door
het schouwspel gehypnotiseerd, Leonie staarde met een uitdrukking van
walg en knorrige minachting en Pierken bleef daar roerloos als een
boompje in den grond geplant, zijn blonde, bijna witte stekelharen
recht omhoog gepijld, zijn lipjes open, het eene oog
rond-glinsterend op Leontientje, het ander als een schuchter
wit-bruin slakje in het hoekje van zijn neushuisje half weggekropen.
Eensklaps keerde Belzemien zich om, zag hen daar allen staan,
schrikte geweldig op, keek even schichtig in het ronde, of er soms
nog meerdere kijkers kwamen; en meteen tot bewustzijn en gevaarsbesef
terug geroepen, riep hij angstig, kort-dringend en bijna gebiedend:
--'t Es nou genoeg, Stand! 't Es nou genoeg, Leontine! Toe, komt er
nou moar uit. Kerdule kan doar alle menuten weere zijn!"
Leontientje gehoorzaamde. Schaterend van vreugde ploeterde en
plonsde zij nog een laatste maal dansend en draaiend met Standje in
het van lieverlede troebelblond geworden Zonneputje rond en kwam dan
naar den oever toe gewaad. Standje vloog om er haar uit te
helpen, maar de twee oudere broers waren hem ditmaal voor. Beiden,
zich krampachtig aan de wilgetakken vasthoudend, reikten Leontientje
een bevende hand toe en haalden haar uit het water, even nu van
dichtbij dingen ziende, die bun oogen van bedwelming deden draaien.
Maar zoodra zij weer op vasten grond was ontsnapte Leontientje hen
lachend; en haar bloote, roze voetjes, die nu glinsterende
pareldroppels door het bloeiend gras schenen te sprenkelen,
vluchtten naar het woonhuis toe.
Standje, afgemat en hijgend van emotie, volgde haar in zijn
druipende en plakkende kleeren, als een groote, magere, slijkerige
bond met ruige haren.
|