uiten. Coben stond als 't ware stom ten gronde vastgegroeid,
het halfgepelde wilgenstokje trillend in zijn zenuwachtig-sidderende
handen.
--Kom, zei Standje. En met plotselingen moed liet hij zich van den
oever glijden.--Brrr! rilde hij, ondanks het water haast lauw was.
Even klapperden zijn tanden en twee blauwacbtige vlekken kleurden
boven zijn magere jukbeenderen. Hij plonsde met de beide handen en
al de krinkelende, zwarte glimbeestjes schoten schichtig, langs alle
kanten, onder de witte-bloempjesdeken-met-oranjehartes weg.
--Es 't koud, nonkel?" vroeg Leontientje met gevouwen armen op den
oever schouderhuiverend.
--O, nien nien 't, nien nien 't' hikte Standje klappertandend. Kom,
geef mij moar ou hand, 'k zal ou helpen."
--O, 'k 'n durve bijkans niet," griezelde nu Leontientje. Maar ze
voelde 't water met een van haar bloote, rose voetjes, stak het wat
dieper, zette zich op den grasrand, waagde`ook het tweede voetje,
stak beide handen uit naar Standje--... en eensklaps, met een
grooten plons stond zij in het Zonneputje!
--O, nonkel! nonkel! Brr! Brr!" huiverde zij.
Maar 't duurde slechts een heel kort poosje. Dadelijk was de eerste,
koude aanvoeling over, en gichelend, met hoogkleurende wangen, aan
Standje's handen vastgeklemd, liet zij zich zacht naar 't midden van
het beekje medetrekken.
Daar had ze een oogenblik verschrikte ontzetting. Haar witte
nachtrok bolde als een stolp boven het water op en zij stond met
bloote beenen in het helder putje.
--Oh! mon Dieu! mon Dieu!" gilde zij, met beide handen het
weerspannig stijve goed neerslaande. Maar het ging niet zoo gauw en
zij vond er geen ander middel op dan plotseling tot aan den hals
hurkend neer te duikelen. Zij hijgde even, door benauwdheid bevangen
en toen ze zich weer oprichtte hing het gansche sijpelend gewaad om
haar lijf gespannen en geplakt, sierlijk afrondend de zachte
schouders en de malsche heupen; omgietend, zoo duidelijk als in een
vorm van gips, de ferme, maagdelijke borst.
--Ooo kreunden Belzemien en Coben, met veranderde gezichten tot op
den uitersten oeverrand van het beekje geschoven, terwijl Standje,
als bedwelmd van emotie in het water stond te beven.
--Toe, nonkel, lier mij nou zwemmen," smeekte Leontientje.
--Goed, legt ou veurover neere," hijgde Standje. "Azeu zie, mee oue
kin in mijn hand. Ge 'n moet nie schouw zijn, 'k he ou goe vaste."
En hij sloeg zijn rechter arm onder haar middel. "Ala, begin nou
moar, mee o
|